ECLI:NL:CRVB:2018:3590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
16/2519 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van een eerder besluit inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 18 maart 2016 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had op 11 februari 2010 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke door het Uwv op 7 juli 2010 werd afgewezen. Op 27 januari 2015 diende appellant opnieuw een aanvraag in, maar deze werd ook afgewezen omdat er geen nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten had aangedragen die zijn medische situatie in de relevante periode konden onderbouwen. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij niet duidelijk had wie de zaak had behandeld en wie de rechter en griffier waren. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen rechtsmiddel had aangewend tegen het eerdere besluit, waardoor dit besluit onaantastbaar was geworden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvraag van appellant niet voldeed aan de eisen van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16.2519 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 maart 2016, 15/2929 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 november 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2.
Appellant, geboren [in] 1991, heeft op 11 februari 2010 een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag bij besluit van 7 juli 2010 afgewezen.
1.3.
Op 27 januari 2015 heeft appellant opnieuw een Wajong-aanvraag ingediend. Bij besluit van 19 februari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 april 2015 (bestreden besluit), heeft het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 7 juli 2010 afgewezen, omdat niet is gebleken van nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft gesteld. Bij zijn aanvraag en ook later in de procedure heeft appellant geen stukken aangeleverd die zijn medische situatie in de periode van het 17e en 18e levensjaar anders kunnen doen inschatten. De door appellant overgelegde informatie dateert van 2011 en daarna, zodat deze niet aan een andere inschatting kan bijdragen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het niet eens is met de aangevallen uitspraak, omdat hem niet duidelijk is wie het beroep heeft behandeld en wie de rechter en de griffier op zitting waren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat appellant geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 7 juli 2010 tot afwijzing van een Wajong-aanvraag, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
4.2.
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.3.
De aanvraag van appellant van 27 januari 2015 strekt ertoe dat het Uwv zijn eerdere besluit tot afwijzing van een Wajong-aanvraag wijzigt en overgaat tot herziening daarvan. Aldus is sprake van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden en heeft zo toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.4.
In zijn uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten over een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als hier aan de orde, waar is verzocht om terug te komen van een besluit, leidt dat ertoe dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.5.
Met hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft hij niet onderbouwd waarom hij de overwegingen, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, niet juist acht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd.
5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.R. Trox
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
md