Uitspraak
16.2519 WAJONG
18 maart 2016, 15/2929 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 18 maart 2016 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had op 11 februari 2010 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke door het Uwv op 7 juli 2010 werd afgewezen. Op 27 januari 2015 diende appellant opnieuw een aanvraag in, maar deze werd ook afgewezen omdat er geen nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten had aangedragen die zijn medische situatie in de relevante periode konden onderbouwen. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij niet duidelijk had wie de zaak had behandeld en wie de rechter en griffier waren. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen rechtsmiddel had aangewend tegen het eerdere besluit, waardoor dit besluit onaantastbaar was geworden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvraag van appellant niet voldeed aan de eisen van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.