ECLI:NL:CRVB:2018:3576
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-wonen op uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 25 augustus 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Schiedam terecht de bijstand heeft ingetrokken, omdat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, maar bij haar ouders. Dit werd vastgesteld na een onderzoek door de afdeling Handhaving van de gemeente Schiedam, waarbij onder andere huisbezoeken en gesprekken met appellante zijn gevoerd. De Raad concludeert dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij niet feitelijk woonachtig was op het uitkeringsadres. De Raad oordeelt dat de onderzoeksbevindingen voldoende bewijs bieden voor de conclusie dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks de medische situatie van appellante. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er zijn geen proceskosten toegewezen.