ECLI:NL:CRVB:2016:4212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
14/6999 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van duurzaam gescheiden leven in het kader van AOW en rechtsongelijkheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van AOW aan appellant, die een geregistreerd partnerschap heeft met zijn partner. Appellant stelde dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn partner, die in een andere plaats woont, en dat hij daarom recht heeft op een alleenstaande AOW-uitkering. De Raad oordeelde dat er geen ondubbelzinnige aanwijzingen zijn dat appellant en zijn partner duurzaam gescheiden leven, ondanks dat zij een LAT-relatie onderhouden. De Raad benadrukte dat de intentie van een geregistreerd partnerschap doorgaans is om een echtelijke samenleving aan te gaan, en dat de omstandigheden in dit geval niet voldoende waren om van een uitzonderingssituatie te spreken. De Raad verwierp ook het beroep van appellant op rechtsongelijkheid, omdat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het maken van onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/6999 AOW
Datum uitspraak: 4 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 november 2014, 13/7506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant woont in Schiedam. Op 5 juli 2008 is appellant een geregistreerd partnerschap aangegaan met mevrouw [naam]. In februari 2013 heeft appellant een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Appellant heeft daarbij vermeld dat zijn partner in [plaats] woont.
1.2.
Bij besluit van 26 april 2013 heeft de Svb aan appellant met ingang van 28 april 2013 het maximale ouderdomspensioen toegekend voor een persoon die gehuwd is of samenwoont.
1.3.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en heeft daartoe aangevoerd dat hij duurzaam gescheiden van zijn partner leeft.
1.4.
Bij besluit van 14 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 26 april 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat, gelet op de feiten en omstandigheden, zijn partner en hij duurzaam gescheiden leven. Verder is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de stelling heeft verworpen dat sprake is van ongelijke behandeling tussen gehuwden en ongehuwden. Tot slot is aangevoerd dat, op grond van de informatie op de website van de Svb over het begrip duurzaam gescheiden, bij appellant het vertrouwen is gewekt dat hij in aanmerking zou komen voor een alleenstaande AOW-pensioen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld of appellant vanaf 28 april 2013 niet kan worden aangemerkt als duurzaam gescheiden levend als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap – zoals in dit geval – de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan en voor elkaar zorg te dragen, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum of datum van het geregistreerd partnerschap van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van
19 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO6231.
4.4.
Van een uitzonderingssituatie als hiervoor bedoeld is in dit geval geen sprake. In de procedure en ter zitting is het volgende naar voren gekomen. Appellant en zijn partner kennen elkaar sinds 2004 en zij hebben altijd een LAT-relatie onderhouden. Zij hebben altijd separaat gewoond en zijn niet van plan om te gaan samenwonen. Zij verzorgen elkaar niet bij ziekte en hebben gescheiden financiën. Wel hebben zij de sleutel van elkaars woning. Zij gaan samen één keer per jaar op vakantie. Daarnaast gaan zij ook beiden zelfstandig, of met anderen, op vakantie. Appellant gaat vrijwel elke zaterdagmiddag naar zijn partner in [plaats]. Zij gebruiken dan de maaltijd samen, nemen de week door en maken een wandeling. Zij leggen gezamenlijk bezoeken af in de familiesfeer. Aanleiding voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap is dat appellant en zijn partner hun relatie voor de buitenwereld wilde onderscheiden van een gewone vriendschap. Tevens wilde zij maatregelen nemen over de toekomstige nalatenschappen, om het betalen van hogere erfbelasting te voorkomen. Appellant ziet in zijn partner een bijzondere juridische vertrouwenspersoon, die voor hem belangrijke beslissingen kan nemen bij ouderdom, ziekte en levenseinde.
4.5.
Uit de onder 4.4 genoemde feiten en omstandigheden blijkt niet ondubbelzinnig dat appellant en zijn partner duurzaam gescheiden leven. Zij zien elkaar regelmatig en gaan eens per jaar op vakantie. In deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat appellant en zijn partner een eigen leven leiden als waren zij niet gehuwd. De situatie is vergelijkbaar met die in de uitspraken van 6 november 2015, ECLI:NL:2015:4033, 25 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7183, en van 24 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1362. Verder kan worden verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 1973, ECLI:NL:HR:AX4758.
4.6.
Ten aanzien van het beroep van appellant op rechtsongelijkheid wordt het volgende overwogen. Dit beroep dient te worden verstaan als een beroep op het verdragsrechtelijk discriminatieverbod. Voorop moet worden gesteld dat dit discriminatieverbod niet meebrengt dat elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen verboden is, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op het gebied van de sociale zekerheid/verzekering aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd, en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen.
4.7.
Uit onderdeel 4.5 van de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het arrest van de Hoge Raad van 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7267, blijkt dat het onderhavige verschil in behandeling tussen gehuwden of partners die hun partnerschap hebben laten registreren en niet gehuwden verband houdt met het feit dat gehuwden en geregistreerde partners op grond van de wet een afdwingbare zorgverplichting jegens elkaar hebben. De sociaal-economische band tussen echtgenoten en partners met een geregistreerd partnerschap die onder meer hieruit voortvloeit, is in zijn algemeenheid dwingender en hechter dan die tussen ongehuwden. Met de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest van 11 juni 2010 is de Raad dan ook van oordeel dat gelet hierop niet kan worden gezegd dat – indien al sprake is van gelijke gevallen – de wetgever de hem toekomende beoordelingsvrijheid heeft overschreden door het onderhavige onderscheid te maken tussen enerzijds echtgenoten en partners met een geregistreerd partnerschap en anderzijds ongehuwden.
4.8.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan ten aanzien van de betrokkene uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De algemene voorlichting van de Svb op de website over de vraag wanneer sprake is van duurzaam gescheiden leven, kan niet worden opgevat als een toezegging in de hiervoor bedoelde zin aan appellant. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P. Vrolijk als voorzitter, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
4 november 2016.
(getekend) P. Vrolijk
(getekend) A.M.C. de Vries
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.

SS