In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van AOW aan appellant, die een geregistreerd partnerschap heeft met zijn partner. Appellant stelde dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn partner, die in een andere plaats woont, en dat hij daarom recht heeft op een alleenstaande AOW-uitkering. De Raad oordeelde dat er geen ondubbelzinnige aanwijzingen zijn dat appellant en zijn partner duurzaam gescheiden leven, ondanks dat zij een LAT-relatie onderhouden. De Raad benadrukte dat de intentie van een geregistreerd partnerschap doorgaans is om een echtelijke samenleving aan te gaan, en dat de omstandigheden in dit geval niet voldoende waren om van een uitzonderingssituatie te spreken. De Raad verwierp ook het beroep van appellant op rechtsongelijkheid, omdat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het maken van onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.