ECLI:NL:CRVB:2018:3540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
17/5720 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm en het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 20 mei 2008 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), had zijn bijstandsuitkering zien verlagen door het dagelijks bestuur van ISD Noordenkwartier. Dit gebeurde op basis van de kostendelersnorm, die van toepassing is wanneer meerdere meerderjarige personen in dezelfde woning verblijven. De appellant betoogde dat hij een commerciële huurprijs betaalde voor zijn kamer, en dat de kostendelersnorm daarom niet op hem van toepassing zou zijn. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij daadwerkelijk een commerciële huurprijs betaalde. De overgelegde kwitanties waren niet overtuigend en er ontbraken objectieve gegevens zoals bankafschriften.

Daarnaast deed de appellant een beroep op het vertrouwensbeginsel, stellende dat hij jarenlang zonder problemen bijstand had ontvangen en erop vertrouwde dat dit zo zou blijven. De Raad oordeelde dat er geen uitdrukkelijke toezeggingen waren gedaan door het dagelijks bestuur die de appellant gerechtvaardigde verwachtingen hadden gewekt. De Raad bevestigde dat het dagelijks bestuur terecht had gehandeld door de kostendelersnorm toe te passen, en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5720 PW

Datum uitspraak: 13 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juli 2017, 16/1091 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van ISD Noordenkwartier (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A .Z. van Braam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2018. Namens appellant is verschenen mr. Van Braam. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. A . J . Schuiten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 20 mei 2008 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant staat per genoemde datum in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] (uitkeringsadres). Appellant huurt op dat adres een kamer van [X] . [Z] . [naam 1] ( [X] ). [X] staat in de BRP ook ingeschreven op het uitkeringsadres evenals [Y] . [naam 2] ( [Y] ) en [Z] . [naam 3] ( [Z] ).
1.2.
Bij besluit van 31 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 januari 2016 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur met toepassing van de kostendelersnorm de bijstand van appellant met ingang van 1 juli 2015 verlaagd tot een bedrag van € 550,07, zijnde 40% van de gehuwdennorm. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant op het uitkeringsadres zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als de meerderjarige [X] , [Y] en [Z] , zodat het dagelijks bestuur bij de toepassing van de kostendelersnorm rekening heeft gehouden met drie medebewoners met wie appellant de kosten kan delen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de PW in de plaats gekomen van de Wet werk en bijstand en is met artikel 22a van de PW de kostendelersnorm ingevoerd. In deze zaak is de tekst van deze bepaling van toepassing, zoals die luidde tot 1 januari 2016. Volgens het eerste lid van deze bepaling is, indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende, behoudens de uitzonderingssituaties zoals genoemd in het derde en vierde lid: ((40% + A × 30%) / A) × B. Hierbij staat A voor het aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en B voor de rekennorm als bedoeld in het tweede lid.
4.2.
Artikel 22a van de PW is dwingendrechtelijk van aard en biedt, behoudens de uitzonderingssituaties die zijn opgenomen in het derde en vierde lid van dit artikel, geen ruimte voor afwijking dan wel het buiten toepassing laten van de kostendelersnorm.
4.3.
Artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de PW luidde tot 1 januari 2016 als volgt:
“Tot de personen, bedoeld in het eerste lid, worden niet gerekend:
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.”
In het vijfde lid is bepaald dat de belanghebbende desgevraagd de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b of onderdeel c, overlegt en de betaling van de commerciële prijs aantoont door het overleggen van de bewijzen van betaling.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de PW genoemde uitzondering van toepassing is, omdat hij een commerciële huurprijs betaalde aan O. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4138) is het aan degene die een beroep op een uitzondering doet om aannemelijk te maken dat de daarin opgenomen uitzondering op de toepasselijkheid van de kostendelersnorm zich voordoet. Gelet hierop is het aan appellant om aannemelijk te maken dat hij ten tijde in geding een commerciële huurprijs betaalde voor de aan hem verhuurde kamer. Hierin is appellant niet geslaagd.
4.4.2.
Ten bewijze van betaling van de commerciële huurprijs heeft appellant desgevraagd een aantal kwitanties overgelegd. Aan deze kwitanties kan echter niet de betekenis worden toegekend die appellant daaraan gehecht wenst te zien. Zo bestaat, gelet op de handtekeningen op de huurovereenkomsten van juni 2008 en juni 2012, onduidelijkheid over wie de kwitanties heeft ondertekend. Bovendien zijn twee kwitanties overgelegd die beide betrekking hebben op de maand juli 2015. De gemachtigde van appellant heeft de over de kwitanties gerezen twijfel ter zitting niet kunnen wegnemen. Zonder ondersteuning door objectieve en verifieerbare gegevens, zoals bijvoorbeeld bankafschriften, heeft appellant de betaling van een commerciële huurprijs niet aangetoond als bedoeld in artikel 22a, vijfde lid, van de PW. De situatie als bedoeld in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de PW is dan ook niet op appellant van toepassing.
4.5.
Appellant heeft voorts een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant in dit verband uiteengezet dat appellant al jarenlang op het uitkeringsadres een kamer huurt en al langere tijd de huurprijs in contanten voldoet zonder dat het dagelijks bestuur de bijstand heeft verlaagd. Appellant mocht hieraan het vertrouwen ontlenen dat zijn bijstandsuitkering - ondanks invoering van de kostendelersnorm - door het dagelijks bestuur ongemoeid zou worden gelaten. Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Van een dergelijke toezegging is niet gebleken.
4.6.
Uit 4.4 tot en met 4.5 volgt dat het dagelijks bestuur bij de toepassing van de kostendelersnorm terecht is uitgegaan van drie medebewoners waarmee appellant de kosten kan delen. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en J.J.A. Kooijman en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2018.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J . Tuit
md