Uitspraak
17.4522 WUV
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1969, verzocht om gelijkstelling met zijn moeder, die in 1981 als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) was erkend. De aanvraag van de appellant werd in 1995 afgewezen, omdat zijn psychische klachten niet in overwegende mate verband hielden met de vervolging van zijn moeder. In 2016 verzocht de appellant om herziening van deze afwijzing, maar ook dit verzoek werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een aperte, verwijtbare fout in de eerdere beoordeling door de verweerder.
De Raad overwoog dat de wetgeving rondom de Wuv in 1994 was gewijzigd, waardoor alleen personen die tijdens de oorlogsjaren in omstandigheden verkeerden die overeenkomsten vertonen met vervolging, in aanmerking komen voor gelijkstelling. Aangezien de appellant na de oorlog was geboren, viel hij niet onder deze groep. De Raad bevestigde dat de eerdere afwijzing van de aanvraag van de appellant terecht was, omdat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere beoordeling konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand hield en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.