ECLI:NL:CRVB:2018:3530
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- J.T.H. Zimmerman
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die sinds 11 november 2005 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand is beëindigd op 7 september 2014, omdat appellanten naar Turkije zouden remigreren. De Sociale Verzekeringsbank had hen een tegemoetkoming in het kader van de Remigratieregeling toegekend, met een uiterste vertrekdatum van 14 september 2014. Tijdens gesprekken met de klantmanager hebben appellanten aangegeven dat zij rond 20 augustus 2014 naar Turkije zouden vertrekken. Dit leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij het bestuur informatie heeft verkregen over onroerend goed dat appellanten in Turkije bezitten.
Het bestuur heeft op basis van de onderzoeksresultaten besloten om de bijstand over een periode van meer dan twee jaar in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, met als argument dat de in Turkije verkregen gegevens onrechtmatig zijn verkregen. Zij beroepen zich op het subsidiariteitsbeginsel en stellen dat het bestuur eerst minder ingrijpende onderzoeksmethoden had moeten toepassen. De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het bestuur een gerechtvaardigd belang had om het vermogensonderzoek uit te laten voeren, aangezien appellanten zelf geen melding hadden gemaakt van hun vermogen in het buitenland. De Raad heeft vastgesteld dat er geen strijd is met het subsidiariteitsbeginsel en dat de onderzoeksgegevens niet onrechtmatig zijn verkregen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af.