In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland. De zaak betreft een onterecht gegeven strafontslag aan betrokkene, die sinds 1 februari 1994 werkzaam was als [naam functie] in de [naam haven]. Het college had betrokkene beschuldigd van het zich onterecht toe-eigenen van provisiegelden die aan de gemeente toekwamen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder geoordeeld dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat betrokkene zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim. In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraak bevestigd, oordelend dat betrokkene er na 1 januari 1997 op mocht vertrouwen dat de provisiegelden aan hem toekwamen. De Raad oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen en dat er geen sprake was van plichtsverzuim. Daarnaast heeft de Raad het verzoek van betrokkene om schadevergoeding voor gemiste gebruikskosten van een mobiele telefoon toegewezen tot een bedrag van € 76,-. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade werd afgewezen, omdat betrokkene niet had aangetoond dat hij geestelijk letsel had opgelopen dat recht gaf op schadevergoeding. De Raad heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.002,-.