ECLI:NL:CRVB:2018:3488
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren in 1991. Appellante had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij geen recht had op deze uitkering. De verzekeringsarts had gemotiveerd dat appellante, ondanks haar beperkingen, niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Het Uwv had het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank oordeelde dat het rapport van de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de conclusies te twijfelen.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij blijvend geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had en dat het Uwv haar niet deugdelijk had onderzocht. De Raad beoordeelde de argumenten van appellante en concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig had gehandeld. De Raad bevestigde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de behandeling van appellante, die recent was gestart, mogelijkheden bood voor verbetering, en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.