ECLI:NL:CRVB:2018:3447
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag als gevolg van gezamenlijke huishouding met broer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die tot 31 december 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had op 30 november 2015 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant samen met zijn broer een gezamenlijke huishouding zou voeren, waardoor hij geen zelfstandig subject van bijstand is. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat er geen sprake is van wederzijdse zorg tussen hem en zijn broer, en dat zij een gescheiden leven leiden. De Raad heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de conclusie dat er wel degelijk sprake is van wederzijdse zorg. Dit blijkt uit verschillende feiten, zoals het feit dat zij samen een huurovereenkomst hebben, een gezamenlijke bankrekening voor de vaste lasten, en dat zij huishoudelijke taken samen verrichten. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant regelmatig zorg verleent aan zijn broer, die diabetes heeft, en dat zij gezamenlijk gebruik maken van de gemeenschappelijke ruimtes en goederen in de woning.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.