ECLI:NL:CRVB:2018:3423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
16/5766 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van bewijs verkregen door Nederlands bestuursorgaan in Turkije

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de intrekking van bijstandsuitkeringen aan appellanten werd bevestigd. Appellanten, een echtpaar, ontvingen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand en later een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft op basis van een vermogensonderzoek in Turkije, uitgevoerd door het Bureau Attaché voor Sociale Zaken, besloten de bijstand van appellanten in te trekken. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten onroerende zaken in Turkije bezaten, wat zij niet hadden gemeld. Appellanten stelden dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, omdat het onderzoek inbreuk maakte op hun privacy en niet voldeed aan de Turkse wetgeving. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtmatigheid van het bewijs moet worden beoordeeld aan de hand van Nederlands recht. De Raad concludeerde dat het bewijs rechtmatig was verkregen en dat de inbreuk op de privacy van appellanten gerechtvaardigd was in het belang van het economisch welzijn van Nederland. Het hoger beroep werd verworpen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

16.5766 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 juli 2016, 16/1463 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 23 oktober 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. E. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig met het onderzoek in de zaken 16/5767 PW en 16/6785 PW - met als partijen appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen - plaatsgehad op 3 juli 2018, waar mr. Kaya namens appellanten is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten zijn gehuwd. Van 1 november 2007 tot 1 juli 2009 ontvingen zij, in aanvulling op een ouderdomspensioen van appellant op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), bijstand op grond van de Wet werk en bijstand van het college van burgemeester en wethouders van Rijen. Vanaf 1 juli 2009 ontvingen zij van de Svb naast het AOW-pensioen van appellant - en met ingang van januari 2011 ook dat van appellante - bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
In het kader van een algemeen onderzoek naar eventueel vermogen van
AIO-gerechtigden heeft een medewerker van het Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau Attaché) in opdracht van de Svb en met tussenkomst van het Internationaal Fraudebureau (IBF) een onderzoek ingesteld naar bezit van onroerende zaken van appellante in Turkije. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapportage vermogensonderzoek van 1 april 2015. Daaruit komt naar voren dat de medewerker van Bureau Attaché de website van de Turkse belastingdienst en de website van de gemeente [gemeente] heeft geraadpleegd en een bezoek heeft gebracht aan de Afdeling Onroerende Zaakbelasting (OZB) van de deelgemeente [gemeente] van de agglomeratie [agglomeratie] . Uit de aldaar verkregen informatie bleek dat op naam van appellant aangifte OZB is gedaan met betrekking tot twee appartementen op onderscheidenlijk de adressen [adres 1] (voorheen [nummer 1] ), verkregen op 16 augustus 1982, en [adres 2] (voorheen [nummer 2] ), verkregen op
24 april 1991. De medewerker van Bureau Attaché heeft vervolgens de gebouwen bezocht waarin de appartementen zijn gelegen, deze gebouwen gefotografeerd, een bij één van de gebouwen aanwezige omwonende gesproken en de appartementen laten taxeren. Het appartement met nummer [nummer 3] , is op 27 maart 2015 door een lokale makelaar getaxeerd op
€ 25.500,- en het appartement met nummer [nummer 4] op € 31.500,-, in totaal dus op € 57.000,-.
1.3.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluiten van
15 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 februari 2016 (bestreden besluit), de bijstand en de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 november 2007 in te trekken en de over de periode van 1 november 2007 tot en met 30 september 2015 gemaakte kosten van bijstand en AIO-aanvulling van appellanten terug te vorderen tot een bedrag van
€ 14.687,05. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten de beschikking hadden over onroerende zaken in Turkije. Door van deze onroerende zaken geen melding te maken bij de Svb hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand en AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 november 2007 tot en met 30 september 2015.
4.2.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellanten bevestigd dat uitsluitend in geschil is of het op verzoek van de Svb in Turkije verrichte onderzoek een niet te rechtvaardigen inbreuk op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert en, in samenhang daarmee, of het onderzoek in strijd is met de Turkse wet- en regelgeving (artikel 20 van de Turkse Grondwet en artikel 135-137 van het Turks wetboek van strafrecht). Gelet hierop is het in Turkije verrichte onderzoek volgens appellanten onrechtmatig en mogen de bevindingen daarvan niet aan de intrekking ten grondslag worden gelegd.
4.3.1.
Bij de vraag of bewijs, vergaard door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, bij besluitvorming of de toetsing daarvan in een bestuursrechtelijke procedure rechtmatig mag worden gebruikt, is slechts van belang of dat bewijs naar Nederlands recht, daaronder begrepen het in Nederland geldende internationale en Europese recht, rechtmatig is verkregen. Niet bepalend is of het bewijs naar het recht van de plaats waar het is vergaard, waarop het betrekking heeft of van waaruit het afkomstig is, rechtmatig is verkregen. Voor dit oordeel wordt steun gevonden in de arresten van de Hoge Raad van 18 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1335, van 21 maart 2008,
ECLI:NL:HR:2008:BA8179 en van 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629.
4.3.2.
Geen regel van Nederlands recht, daaronder begrepen verdragenrecht, schrijft voor dat bewijs, vergaard door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, naar Turks recht rechtmatig moet zijn verkregen. Op grond van het Nederlandse recht dient wel, indien daartoe gronden worden opgeworpen, de toets te worden aangelegd of bijvoorbeeld het gebruik van dat bewijs in strijd komt met regels van een eerlijk proces zoals beschermd door artikel 6 van het (EVRM) of privéleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM of anderszins indruist tegen wat van een redelijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht.
4.3.3.
In dit geval is op verzoek van een medewerker van Bureau Attaché door derden informatie gegeven. Niet valt in te zien hoe appellanten daardoor een eerlijk proces wordt ontnomen, nu zij de mogelijkheid hebben dit bewijs met tegenbewijs te bestrijden. Appellanten hebben in de loop van de onderhavige procedure van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt door gegevens in te brengen over de waarde van de appartementen.
4.3.4.
Ook anderszins kan niet worden gezegd dat gebruik van bewijs, dat op verzoek van en aan personen, werkzaam bij of voor de Svb is verkregen, zozeer indruist tegen wat van een redelijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De enkele omstandigheid dat de afgifte van dat bewijs naar Turks recht onrechtmatig zou zijn, is, wat daarvan zij, daartoe onvoldoende.
4.3.5.
Voor zover in de gronden besloten ligt dat (organen) van de Nederlandse staat in strijd handelen met regels van het volkenrecht zonder toestemming van de Turkse autoriteiten of in strijd met het Turks recht onderzoek te doen naar inkomen en vermogen van appellanten, kan dat appellanten niet baten, omdat die regels van volkenrecht niet de belangen van appellanten beogen te beschermen maar die van de Turkse staat. Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629.
4.4.1.
Artikel 8 van het EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:
“1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
4.4.2.
Vaststaat dat de gehanteerde onderzoeksmiddelen een inbreuk vormden op het recht op respect voor het privéleven van appellanten. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3307) biedt de in artikel 53a vermelde onderzoeksbevoegdheid hiervoor een wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM.
4.4.3.
De inbreuk die het Bureau Atteché op het privéleven van appellanten heeft gemaakt door de gehanteerde onderzoeksmiddelen was niet onevenredig zwaar in verhouding tot het met het onderzoek beoogde doel van het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland. Evenmin kan worden geoordeeld dat op enig moment een minder ingrijpend onderzoeksmiddel ter beschikking stond om de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand te onderzoeken. Het raadplegen van de gegevens bij de afdeling OZB in Turkije, het bevragen van een omwonende over één van de appartementen en het inschakelen van een makelaar om de woningen te taxeren, vormden onder de gegeven omstandigheden, een beperkte en aanvaardbare inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van appellanten.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de bevindingen als vermeld in het rapport van het Bureau Attaché van 1 april 2015 niet onrechtmatig zijn verkregen, zodat de Svb deze bevindingen bij de beoordeling mocht betrekken.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en W.F. Claessens en E.C.G. Okhuizen als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2018.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J. Tuit

IJ