ECLI:NL:CRVB:2018:3405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
15/547 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van taxivervoer als vervoersvoorziening voor appellante met angststoornis en agorafobie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de vraag of taxivervoer een adequate vervoersvoorziening is voor appellante, die lijdt aan een angststoornis en agorafobie. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat taxivervoer voldoet aan de beperkingen van appellante. In de tussenuitspraak van 5 juli 2017 werd al vastgesteld dat het bestreden besluit van 2 april 2014 gebrekkig was gemotiveerd. De verzekeringsarts had aangegeven dat appellante alleen buitenshuis kan zijn met de hulp van een vertrouwd persoon. De Raad oordeelt dat het Uwv niet heeft aangetoond dat taxivervoer, zelfs met begeleiding van een vertrouwd persoon, een passende oplossing is voor appellante's situatie. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van appellante in relatie tot de aangeboden vervoersvoorzieningen.

Uitspraak

15/547 WIA
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 januari 2015, 14/3025 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 5 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2424, een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts van 28 augustus 2017 ingezonden en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 november 2017.
Appellante heeft bij brief van 5 december 2017 een zienswijze ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 19 september 2018. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2.
In de tussenuitspraak heeft de Raad vastgesteld dat het geding zich toespitst op de vraag of appellante in staat moet worden geacht met een vervoersvoorziening in de vorm van taxivervoer het werk te bereiken. De Raad heeft geoordeeld dat het besluit van 2 april 2014 (bestreden besluit) berust op een gebrekkige motivering. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 7 januari 2014 vermeld dat appellante zich alleen buitenshuis kan begeven in aanwezigheid van een vertrouwd persoon. In de FML is daartoe bij item 2.10 opgenomen dat zij voor vervoer is aangewezen op hulp van anderen. De Raad heeft hieruit begrepen dat appellante voor vervoer is aangewezen op hulp van een vertrouwd persoon. De verzekeringsarts heeft gemotiveerd dat aan deze beperking voor het woon-werkvervoer kan worden voldaan door het gebruik van taxivervoer door appellante. Appellante zou na enkele dagen gewenning, waarbij verlangd kan worden dat haar echtgenoot of zoon met haar mee gaat, in staat moeten zijn tot taxivervoer, omdat het in een taxi in het algemeen rustig is en je maar met één persoon te maken hebt. De Raad heeft geoordeeld dat hiermee echter niet wordt gemotiveerd op welke wijze wordt voldaan aan de beperking dat appellante bij vervoer buitenshuis is aangewezen op hulp/begeleiding van een vertrouwd persoon. Een vaste chauffeur kan immers niet worden gegarandeerd. Hierbij is van belang geacht dat appellante al sinds 2012 in behandeling was bij Yulius voor haar angstklachten en dat een verpleegkundige aan huis kwam die met appellante naar buiten ging. Het Uwv is opdracht gegeven dit gebrek te herstellen.
2.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak hebben de verzekeringsartsen een nadere motivering gegeven. Zij stellen dat appellante zich naar het werk kan laten vervoeren door een taxibedrijf dat beschikt over een klein aantal oproepbare chauffeurs. Appellante zou dan binnen een niet te lang tijdstraject aan de chauffeurs kunnen wennen. Voor deze gewenning kan zij in het begin een paar dagen begeleid worden door een voor haar vertrouwd persoon, haar echtgenoot of haar zoon. Dat kan in redelijkheid van haar en haar gezinsleden gevergd worden. Zij stellen voorts dat het een theoretische schatting betreft, dus dat nog niet zeker is dat een vervoersvoorziening nodig is. Het is niet ondenkbaar dat appellante werk dicht bij huis vindt.
2.2.
Appellante is het hier nog steeds niet mee eens. Zij is van mening dat haar medische situatie onjuist is ingeschat. Ter zitting heeft appellante herhaald dat zij nog altijd niet in staat is tot woon-werkvervoer door middel van taxivervoer, omdat zij als ze naar buiten gaat een vertrouwd persoon, zoals haar partner of haar zoon, nodig heeft. Appellante heeft opnieuw gesteld dat haar partner en haar zoon niet in de gelegenheid zijn haar in de taxi naar het werk te begeleiden door werk (partner) en school (zoon).
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Aan de orde is de vraag of van appellante, gelet op haar beperkingen zoals weergegeven in de FML bij item 2.10 in samenhang met het rapport van de verzekeringsarts van
7 januari 2014, gevergd kan worden dat zij met een taxi van huis naar werk gaat. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. De nadere motivering van het Uwv komt er op neer dat wordt uitgegaan van een taxibedrijf dat beschikt over een klein aantal oproepbare chauffeurs, zodat appellante niet geconfronteerd wordt met onverwachte nieuwe (en daardoor onbekende) taxichauffeurs, die voor haar een onveilige en angst oproepende situatie kunnen opleveren. Als vertrouwde personen haar een paar dagen begeleiden, zou zij kunnen wennen aan de verschillende chauffeurs. Het Uwv heeft met deze motivering nog steeds onvoldoende gemotiveerd dat taxivervoer voor appellante een adequate vervoersvoorziening is, die past binnen de aangenomen beperking. Ook als er van uit wordt gegaan dat vertrouwde personen haar een paar dagen kunnen begeleiden en dat het mogelijk is een taxibedrijf te vinden dat beschikt over een klein aantal oproepbare chauffeurs, dan nog valt niet in te zien dat op deze manier taxichauffeurs binnen een niet te lang tijdstraject voor appellante vertrouwde personen worden. Het Uwv kan, gelet op de beperkingen van appellante, niet worden gevolgd in de aanname dat een rit in een taxi ertoe leidt dat zij met haar angststoornis en agorafobie de taxichauffeur als een vertrouwd persoon gaat zien, ook niet als er in de taxi ook een wel vertrouwd persoon zit. Deze vorm van taxivervoer voldoet daarom niet aan de voor appellante door het Uwv aangenomen beperking op het punt van vervoer. Dat het om een theoretische schatting gaat leidt niet tot een ander oordeel, juist omdat niet duidelijk is wat concreet aan vervoersvoorziening nodig zal zijn. Hieruit volgt dat de aan de schatting te grondslag liggende functies niet aan appellante kunnen worden opgedragen, omdat appellante die functies alleen kan vervullen als in de gevergde vertrouwde begeleiding is voorzien.
3.2.
Uit wat in 3.1 is overwogen volgt dat het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek, dat het bestreden besluit niet voldoet aan de eis van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet is hersteld. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal het Uwv worden opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat de zaak reeds een aanmerkelijk tijdsverloop kent, zal worden bepaald dat dit besluit binnen zes weken na verzending van deze uitspraak moet zijn genomen en zal voorts met toepassing van
artikel 8:113, tweede lid, van de Awb worden bepaald dat tegen de nieuwe beslissing slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
4. Niet gebleken is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 2 april 2014;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na verzending van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en R.B. Kleiss en S. Wijna als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M.A.A. Traousis

TM