Uitspraak
OVERWEGINGEN
3.4.1. Dat de CAO’s VO tot 1 augustus 2011 in het geval van een onbevoegde leraar het aantal opeenvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd of de tijdsduur hiervan niet aan een maximum respectievelijk maximale tijdsduur bonden, heeft daarom niet tot gevolg dat appellant in weerwil van zijn aanstellingen voor bepaalde tijd op enig moment een aanstelling voor onbepaalde tijd heeft gekregen. Naast de omstandigheid dat in die CAO’s VO geen zogenoemde conversiebepaling was opgenomen, was er toentertijd en is er thans geen (wettelijk) voorschrift dat een zodanige rechtspositionele regeling voor ambtenaren verbiedt. Waar appellant met betrekking tot de datum van 1 augustus 2007 gevolgen wil verbinden aan de overschrijding van een tijdvak van 48 maanden waarover hij dan aanstellingen voor bepaalde tijd heeft gehad, kan hij daarin dus ook niet gevolgd worden.
3.8.3. De bij het bestreden besluit gehandhaafde beëindiging van de aanstelling voor bepaalde tijd kan in rechte standhouden.