ECLI:NL:CRVB:2018:3380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
17/8159 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk ongegrond had verklaard. Het college had eerder op 19 april 2017 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet afgewezen en het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De intrekking van het bezwaar door de gemachtigde van appellante, mr. S.B. Epozdemir, werd door het college als een eenzijdige rechtshandeling beschouwd, die niet ongedaan kon worden gemaakt. Appellante stelde in hoger beroep dat mr. Epozdemir niet haar gemachtigde was en dat de intrekking van het bezwaar niet rechtsgeldig was, omdat dit buiten haar medeweten om was gebeurd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat mr. Epozdemir wel degelijk als gemachtigde van appellante optrad en dat appellante haar standpunt niet met bewijsstukken kon onderbouwen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van omstandigheden die aan appellante niet toe te rekenen waren, waardoor zij in een situatie van dwaling verkeerde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 16 oktober 2018, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.

Uitspraak

17.8159 PW

Datum uitspraak: 16 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 november 2017, 17/5428 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Hamers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Drazenovic.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 19 april 2017 heeft het college een aanvraag van appellante om bijstand ingevolge de Participatiewet afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij brief van 29 mei 2017 heeft mr. S.B. Epozdemir, advocaat, zich als gemachtigde voor appellante gesteld. Bij brief van 21 juni 2017 heeft mr. Epozdemir het college laten weten dat hij en appellante niet op de geplande hoorzitting van 22 juni 2017 zullen verschijnen en dat het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2017 wordt ingetrokken. Bij faxbericht van
23 juni 2017 heeft mr. Epozdemir het college laten weten dat de intrekking van het bezwaar op een misverstand berust en dat appellante enkel de hoorzitting wilde annuleren. Hij heeft verzocht het bezwaar te behandelen en op de stukken af te doen. Bij brief van 26 juni 2017 heeft mr. Epozdemir de gronden van het bezwaar aangevuld.
1.3.
Bij besluit van 5 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat intrekking van het bezwaar een eenzijdige rechtshandeling is, die direct effect heeft en geen bevestiging van het bestuursorgaan behoeft. Volgens vaste rechtspraak van de
Hoge Raad en de Raad kan een bevoegd gedane intrekking na afloop van de bezwaartermijn niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij sprake is van aan betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden, waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde of waarin sprake blijkt
te zijn van dwang of bedrog van enige zijde om betrokkene ertoe te bewegen het bezwaar
in te trekken. Nu dergelijke omstandigheden zich hier niet voordoen en het bezwaar door
mr. Epozdemir, als gemachtigde, bevoegd is ingetrokken, ziet het college geen grond de bezwaarprocedure te hervatten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant als enige beroepsgrond aangevoerd dat mr. Epozdemir in deze zaak niet haar gemachtigde was. Er heeft geen rechtsgeldige intrekking van het hoger beroep plaatsgevonden, nu dit volledig buiten appellante om is gebeurd, haar belang daarmee niet was gediend en zij is misleid door haar advocaat.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 13 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2160) kan een bevoegd gedane intrekking van een bezwaar of beroep na afloop van de bezwaar- of beroepstermijn niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij sprake is van aan de betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde de betrokkene ertoe te bewegen het bezwaar of beroep in te trekken.
4.2.
Uit alle onder 1.2 genoemde brieven van mr. Epozdemir blijkt dat hij als gemachtigde van appellante in het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2017 optrad. Appellante heeft haar standpunt dat mr. Epozdemir, ondanks deze brieven, niet haar gemachtigde was niet met stukken onderbouwd. Hieruit volgt dat mr. Epozdemir bevoegd was het bezwaar in te trekken.
4.3.
Geen sprake is van aan appellante niet toe te rekenen omstandigheden, waardoor zij in een situatie van dwaling verkeerde of waarin sprake was van dwang of bedrog van enige zijde teneinde appellante ertoe te bewegen het bezwaar in te trekken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum als voorzitter en W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2018.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) L.V. van Donk

LO