ECLI:NL:CRVB:2018:3380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.L. Boxum
- W.F. Claessens
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk ongegrond had verklaard. Het college had eerder op 19 april 2017 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet afgewezen en het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De intrekking van het bezwaar door de gemachtigde van appellante, mr. S.B. Epozdemir, werd door het college als een eenzijdige rechtshandeling beschouwd, die niet ongedaan kon worden gemaakt. Appellante stelde in hoger beroep dat mr. Epozdemir niet haar gemachtigde was en dat de intrekking van het bezwaar niet rechtsgeldig was, omdat dit buiten haar medeweten om was gebeurd.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat mr. Epozdemir wel degelijk als gemachtigde van appellante optrad en dat appellante haar standpunt niet met bewijsstukken kon onderbouwen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van omstandigheden die aan appellante niet toe te rekenen waren, waardoor zij in een situatie van dwaling verkeerde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 16 oktober 2018, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.