In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die sinds 20 juni 2003 bijstand ontvangt, had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Almere had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante in de 60 maanden voorafgaand aan de aanvraag een maatregel opgelegd had gekregen wegens het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het college ten onrechte de persoonlijke omstandigheden van appellante niet heeft meegewogen bij de beoordeling van haar aanvraag. De Raad benadrukt dat de beoordeling van het zicht op inkomensverbetering niet enkel gebaseerd kan zijn op de opgelegde maatregel, maar dat ook de individuele omstandigheden van de aanvrager in acht moeten worden genomen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, waarbij de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende in de beoordeling moeten worden betrokken. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 2.004,- voor verleende rechtsbijstand.