ECLI:NL:CRVB:2018:3321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
16/7733 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na verkorte wachttijd door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat de appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat er voldoende aanwijzingen waren dat de belastbaarheid van de appellant in de toekomst zou kunnen verbeteren. De Raad benadrukte dat alleen werknemers in een evident stabiele situatie die volledig arbeidsongeschikt zijn, in aanmerking komen voor een flexibele keuring met verkorte wachttijd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende gemotiveerd hadden waarom er geen sprake was van een onomkeerbare situatie waarbij herstel uitgesloten was. De Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de aanvraag om een WIA-uitkering met verkorte wachttijd terecht was afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7733 WIA

Datum uitspraak: 24 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 november 2016, 16/2334 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
[appellante] B.V. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft R. Bentum hoger beroep ingesteld en stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een tweetal rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2018. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door Bentum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is eind 2014 voor zijn werk als commercieel medewerker binnendienst uitgevallen. Op 20 januari 2016 heeft appellant een aanvraag ingediend om met toepassing van een verkorte wachttijd in de zin van artikel 23, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Bij besluit van 31 maart 2016 heeft het Uwv de aanvraag van appellant van 20 januari 2016 afgewezen onder de overweging dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit standpunt is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts van 30 maart 2016. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat, gelet op de lopende behandeling bij de psycholoog, appellant niet voldoet aan de criteria van de verkorte wachttijd, omdat verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten.
1.2.
Bij het bestreden besluit van 23 mei 2016 heeft het Uwv, op basis van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 mei 2016 de bezwaren ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor een verkorte wachttijd, omdat uit de stukken niet blijkt dat ieder herstel van appellant is uitgesloten. De omstandigheid dat een lange en intensieve behandeling gevolgd moet worden doet daar geen afbreuk aan. Appellant lijdt niet aan chronisch progressieve of chronisch statische aandoeningen. Er zijn dan ook, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geen argumenten om af te wijken van de beoordeling van de verzekeringsarts.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende gemotiveerd hebben waarom een onomkeerbare situatie waarbij herstel is uitgesloten bij appellant op het hier van belang zijnde beoordelingsmoment niet aan de orde is. Zij hebben in hun rapporten terecht verwezen naar het rapport van de behandelende psycholoog P. Snijders van 26 oktober 2015. Uit dat rapport blijkt – ook naar het oordeel van de rechtbank – niet dat sprake is van een onomkeerbare situatie waarbij herstel is uitgesloten. Dat deze psycholoog in zijn brief van 20 maart 2016 heeft aangegeven dat hij zich goed kan vinden in de visie van de bedrijfsarts P. Los (die van mening is dat er geen benutbare mogelijkheden meer te verwachten zijn), zoals door de gemachtigde van appellanten op de zitting is benadrukt, heeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel gegeven, omdat de psycholoog in deze brief ook stelt dat het redelijk is te verwachten dat de weg naar psychisch herstel lang is. Hij stelt dus niet dat psychisch herstel is uitgesloten.
3.1.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat er niet alleen sprake is van een IVA‑situatie per 10 december 2016, maar ook reeds op datum van aanvraag gelet op het gestelde in het rapport van de behandelend psycholoog Snijders van 25 februari 2017 alwaar uit naar voren komt dat er ook al in januari 2016 sprake was van een behandeling gebaseerd op stabilisatie en expliciet niet op verbetering van de belastbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht en op goede gronden de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet WIA na een verkorte wachttijd heeft afgewezen.
4.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6267, overwogen dat het uitgangspunt dat slechts in een onomkeerbare situatie sprake kan zijn van een verkorte wachttijd, tot uitdrukking is gebracht door in artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA uitdrukkelijk slechts te verwijzen naar het tweede lid van artikel 4 en niet ook naar het derde lid of naar artikel 4, zonder verdere beperking. Dit betekent dat het Uwv in het kader van een aanvraag om een verkorte wachttijd slechts dient te beoordelen of sprake is van een stabiele of verslechterende medische situatie. Als herstel mogelijk is, kan geen sprake zijn van toekenning van een verkorte wachttijd. De systematiek van de Wet WIA brengt dan tevens mee dat de beoordeling of een verkorte wachttijd aan de orde is, geschiedt op basis van een strikter criterium dan aan de orde is ingeval de volledige wachttijd van 104 weken is verstreken. Met de regeling van de verkorte wachttijd heeft de wetgever het oog gehad op die werknemers van wie het al in een eerder stadium dan na twee jaar ziekte duidelijk is dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Om in aanmerking te komen voor een verkorte termijn dient volgens de wetgever wel aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, waaronder die dat alleen een eerdere aanvraag voor uitkering kan worden gedaan als sprake is van een stabiele situatie, dat wil zeggen dat er geen mogelijkheden zijn om in arbeid te functioneren en dat er ook geen kans op herstel is. De mogelijkheid bestaat daarom niet voor verzekerden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat (Kamerstukken II 2004/05, 30034, 3, p. 59 en 156). Alleen die zieke werknemers die in een evident stabiele situatie verkeren en die volledig arbeidsongeschikt zijn, kunnen in aanmerking komen voor een flexibele keuring (met een verkorte wachttijd) (Kamerstukken I 2005/06, 30034 en 30118, C).
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er voldoende concrete aanknopingspunten voorhanden zijn voor het standpunt van het Uwv dat de belastbaarheid van appellant uitgaande van de aanvraagdatum in januari 2016 in de toekomst kan verbeteren. Door het Uwv is voldoende onderbouwd dat er daadwerkelijk nog een behandelmogelijkheid is en dat hiermee een afname van de arbeidsbeperkingen van appellant ten tijde in geding niet is uitgesloten en om die reden niet van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA kan worden gesproken. De Raad verwijst naar de rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4 in de aangevallen uitspraak. De in hoger beroep overgelegde stukken leiden niet tot een andere conclusie. In de brief van psycholoog Snijders van 25 februari 2017 is immers bij eerste beleid vermeld dat er veel werk te verzetten is, maar er op termijn ruime mogelijkheden zijn om stevige doelen te realiseren. Dat die verwachting niet is uitgekomen doet daar niet aan af. Zie de uitspraak van 24 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6864. De aanvraag om een WIA‑uitkering met verkorte wachttijd is dan ook terecht afgewezen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Dogan

IJ