ECLI:NL:CRVB:2012:BV6864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5048 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan een werknemer die volledig arbeidsongeschikt werd geacht, maar niet duurzaam. De werknemer, werkzaam bij de gemeente 's-Hertogenbosch, viel uit wegens hoofdpijn- en psychische klachten. Op 18 oktober 2007 werd vastgesteld dat hij recht had op een WGA-uitkering, maar de verzekeringsarts oordeelde dat zijn arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was, omdat er kans op herstel werd geacht. Dit oordeel was gebaseerd op rapporten van een neuropsycholoog en een psychiater, die aangaven dat de werknemer baat zou hebben bij een multidisciplinaire behandeling.

Appellant, het college van burgemeester en wethouders, was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de werknemer in aanmerking moest komen voor een IVA-uitkering, omdat zijn beperkingen ernstig waren en de kans op herstel gering. De bezwaarverzekeringsarts steunde echter het oordeel van de verzekeringsarts, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd opgemerkt dat de prognose van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd was.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de eerdere beslissingen terecht waren. De Raad benadrukte dat de prognose van de verzekeringsartsen op de datum in geding, 30 augustus 2007, realistisch was en dat de latere vaststelling van duurzame arbeidsongeschiktheid geen invloed had op de beoordeling van de situatie op dat moment. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

10/5048 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van de gemee[woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 juli 2010, 08/1175 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 24 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft [werknemer], wonende te [woonplaats], aangegeven niet als partij aan het geding te willen deelnemen en wel toestemming te verlenen om appellant inzage te geven in zijn medische gegevens.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2012. Voor appellant zijn verschenen mr. I.K. Hahn, mr. J.A. van de Pasch en drs. M.C. Muurling. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1.1. [werknemer] (werknemer) was werkzaam bij de gemeente ’s-Hertogenbosch als medewerker contractmanagement facilitaire zaken, toen hij op 1 september 2005 uitviel wegens hoofdpijnklachten. Tevens zijn psychische klachten ontstaan.
1.2. Bij besluit van 18 oktober 2007 is vastgesteld dat voor werknemer in aansluiting op de wettelijke wachtperiode van 104 weken op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 30 augustus 2007 recht is ontstaan op een WGA-uitkering.
1.3. Uit de aan dat besluit ten grondslag liggende rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige komt naar voren dat ten aanzien van werknemer, gelet op vooral diens hoofdpijnklachten en psychische klachten, sprake is van aanzienlijke beperkingen. Deze beperkingen zijn zodanig dat werknemer niet meer geschikt wordt geacht voor het eigen werk en evenmin voor andere functies in het vrije bedrijf, in verband waarmee de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is bepaald op 100%.
1.4. De arbeidsongeschiktheid van werknemer is volgens de verzekeringsarts evenwel niet als duurzaam aan te merken, daar kans op herstel aanwezig werd geacht. De verzekeringsarts heeft zich bij het vormen van dat oordeel, naast de resultaten van eigen medisch onderzoek van werknemer, gebaseerd op een op zijn verzoek door de neuropsycholoog L.C.C.F. Vanbrabant over werknemer opgesteld expertiserapport van 30 september 2007 en op een schrijven van de behandelend psychiater F.M.H. Schenkelaars van 3 september 2007.
2.1. Appellant heeft in bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2007 naar voren gebracht dat werknemer, in plaats van een WGA-uitkering, in aanmerking zou dienen te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Met een beroep op rapporten van de bedrijfsarts M.C. Muurling, is in dit verband aangevoerd dat de beperkingen van werknemer zodanig ernstig zijn en de kans op herstel zodanig gering, dat hij op louter medische gronden als duurzaam volledig arbeidsongeschiktheid moet worden beschouwd.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich, met name op grond van hetgeen Vanbrabant en Schenkelaars daarover hebben aangegeven, kunnen verenigen met het oordeel van de verzekeringsarts dat geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden en dat er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid van werknemer zal optreden. De verwachting was volgens de bezwaarverzekeringsarts zelfs dat deze verbetering binnen een jaar zou optreden.
2.3. Bij besluit van 26 februari 2008 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant de eerdere gronden herhaald.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van Vanbrabant, in samenhang bezien met die van Schenkelaars, voldoende steun bieden voor de verwachting van de bezwaarverzekeringsarts dat verbetering van de belastbaarheid van werknemer zou optreden. De informatie van de huisarts en de bevindingen van de bedrijfsarts, waarnaar door appellant ter onderbouwing van zijn beroep is verwezen, leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel.
3.2. Evenmin tot een ander oordeel leidt volgens de rechtbank de omstandigheid dat de verwachting niet blijkt te zijn uitgekomen en dat werknemer inmiddels wel duurzaam arbeidsongeschiktheid wordt geacht, wat heeft geleid tot toekenning van een IVA-uitkering aan werknemer met ingang van 8 juni 2009. Het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid bij de werknemer niet op voorhand vaststond was naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd, gelet op de inhoud van de stukken die de bezwaarverzekeringsarts ten tijde van de heroverweging ter beschikking stonden.
3.3. Ten slotte heeft de rechtbank, in reactie op een daarover aangevoerde beroepsgrond van appellant, nog overwogen dat niet is kunnen blijken dat Vanbrabant en Schenkelaars het ziektebeeld van werknemer onjuist hebben beoordeeld. Hierbij heeft de rechtbank erop gewezen dat de hoofdpijnklachten van werknemer weliswaar benoemd kunnen worden als clusterhoofdpijn, maar dat de behandelend neuroloog Ferrari geen oorzaak voor deze hoofdpijnklachten heeft kunnen vaststellen. Duidelijk is volgens de rechtbank dat die klachten een somatiserend karakter kennen. Mede gelet hierop kan, aldus de rechtbank, niet worden gezegd dat de bij het bestreden besluit tot uitgangspunt genomen verwachting over de verbetermogelijkheden van werknemer niet realistisch was.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid herhaald. Met nadruk is daarbij de stelling naar voren gebracht dat het Uwv en de rechtbank bij, achtereenvolgens, hun besluit- en oordeelsvorming van een onjuist ziektebeeld zijn uitgegaan, doordat niet dan wel onvoldoende is onderkend dat de clusterhoofdpijn bij werknemer op de voorgrond staat, deze op zich al, dat wil zeggen los van de ook bestaande psychische problemen, zodanige beperkingen met zich brengt dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid en, nu die hoofdpijnproblematiek onbehandelbaar is, de volledige arbeidsongeschiktheid ook al ten tijde in geding van belang als duurzaam moet worden aangemerkt. De verwachting dat de volgens appellant uit de clusterhoofdpijn ontstane psychische klachten van werknemer met behandeling vallen te verlichten, rechtvaardigt daarom volgens appellant, gegeven het onderliggende en niet behandelbare somatische hoofdpijnlijden, niet de verwachting dat de belastbaarheid van werknemer viel te verbeteren.
5.1. In navolging van de rechtbank en met overneming van de door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde overwegingen, is de Raad van oordeel dat werknemer bij het bestreden besluit terecht (nog) niet in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering, omdat hij op de datum in geding weliswaar volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad overweegt nog het volgende.
5.2. Bij hun inschatting van de kans op herstel van werknemer in het eerste jaar en daarna, zijn de verzekeringsartsen van het Uwv, zoals hiervoor vermeld onder 1.4 en 2.2, in het bijzonder afgegaan op de bevindingen en conclusies van neuropschycholoog Vanbrabant en psychiater Schenkelaars. Vanbrabant kwam op grond van het door hem ingestelde expertiseonderzoek tot de slotsom dat het bij werknemer de combinatie van hoofdpijn en depressie is die zorgt voor beperkingen. Omdat de hoofdpijn sterk emotioneel wordt beleefd en heel zijn leven beheerst, zou de behandeling van werknemer volgens Vanbrabant multidisciplinair moeten zijn. Ook Schenkelaars heeft met zoveel woorden aangegeven mogelijkheden te zien voor een behandeling van werknemer, gericht op het doorbreken van de impasse waarin deze verzeild is geraakt. Onder de condities als door hem aangegeven, lijkt het Schenkelaars aannemelijk dat uitgegaan kan worden van een gunstige prognose op langere termijn.
5.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de resultaten van het eigen onderzoek van de verzekeringsarts, in combinatie met de onder 5.2 in samenvatting weergegeven bevindingen en conclusies van Vanbrabant en Schenkelaars, een alleszins toereikende grondslag vormen voor de door de verzekeringsartsen uitgesproken verwachting dat de belastbaarheid van werknemer met een daartoe geëigende - multidisciplinaire - behandeling nog viel te verbeteren.
5.4. Appellant is ook in hoger beroep niet erin geslaagd zijn stelling aannemelijk te maken dat een relevante verbetering van de belastbaarheid van werknemer op voorhand uitgesloten was te achten wegens onbehandelbare en ernstige hoofdpijnproblematiek. Er zijn geen objectief-medische gegevens, bijvoorbeeld afkomstig van een neuroloog, waaraan steun kan worden ontleend voor die stelling. Ook uit de zich onder de gedingstukken bevindende rapporten van de bedrijfsarts Muurling valt een zodanige verstrekkende conclusie niet te trekken. Het tegendeel is eerder het geval, nu Muurling, zoals ook ter zitting ter sprake is gekomen, in een periodiek evaluatierapport van 5 februari 2007, zelf heeft geadviseerd dat werknemer zich mede onder behandeling stelt van de IZA-bedrijfspsychologe. Doel van die behandeling zou moeten zijn te pogen werknemer te helpen/trainen uit de negatieve spiraal van gedachten en emoties te komen en hierdoor een stuk rust te creëren. Dit kan, aldus Muurling, zeer wel een vermindering van de hoofdpijnklachten geven.
5.5. De Raad overweegt ten slotte met de rechtbank van oordeel te zijn dat de omstandigheid dat naderhand de arbeidsongeschiktheid van werknemer wel als duurzaam is aangemerkt, geen relevante factor vormt bij de beantwoording van de in deze procedure voorliggende rechtsvraag naar de juistheid van de prognose van de verzekeringsartsen inzake verbetering van de belastbaarheid van werknemer. Hierbij wijst de Raad erop dat die prognose immers betrekking heeft op 30 augustus 2007, de datum met ingang waarvan duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van werknemer niet is aangenomen door het Uwv, en gesteld noch gebleken is dat de nadere gegevens die het Uwv hebben geleid tot het alsnog aannemen van duurzaamheid en tot toekenning van een IVA-uitkering per 8 juni 2009, welke datum in de bezwaarprocedure overigens is gewijzigd in 21 april 2009, aanknopingspunten bevatten om te twijfelen aan de juistheid van de prognose van de verzekeringsartsen met betrekking tot de datum 30 augustus 2007.
5.6. Uit het onder 5.1 tot en met 5.5 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2012.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) I.J. Penning.
KR