ECLI:NL:CRVB:2018:3303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
17/3578 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering AIO-aanvulling wegens niet gemelde onroerende zaken in Turkije

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellanten ontvingen sinds 1 januari 2007 een AIO-aanvulling, maar de Svb heeft in 2011 en 2012 steekproeven uitgevoerd die leidden tot de conclusie dat appellanten onroerende zaken in Turkije bezitten, wat zij niet hadden gemeld. De Svb heeft op basis van deze bevindingen de AIO-aanvulling per 1 januari 2007 ingetrokken en het onterecht betaalde bedrag van € 26.193,07 teruggevorderd. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek onrechtmatig was en discriminerend, maar de Raad heeft deze gronden verworpen. De Raad oordeelde dat het onderzoek niet discriminerend was en dat de Svb bevoegd was om het onderzoek uit te voeren. De beroepsgronden van appellanten faalden, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.3578 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2017, 16/5895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 16 oktober 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A. Dinç, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2018. Namens appellanten is mr. E. Demir, advocaat, verschenen als waarnemer voor mr. Dinç. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin en mr. L.M.J.A. Erkens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen met ingang van 1 januari 2007 van de Svb een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), in aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet.
1.2.
De Svb heeft in 2011 in het kader van een steekproef onder AIO-gerechtigden een onderzoek verricht naar het recht op AIO-aanvulling van appellanten. Uit de handhavingsrapportage van 22 november 2011 is gebleken dat appellanten van 16 juni 2010 tot en met 28 september 2010 en van 5 juni 2011 tot en met 5 oktober 2011 in Turkije zijn geweest. In Turkije verbleven zij, volgens eigen opgave, bij de broer van appellante. Appellanten hebben tijdens een huisbezoek op 18 november 2011 verklaard dat zij geen eigenaar zijn van een woning of stuk grond en dat zij geen eigen vermogen hebben.
1.3.
De Svb heeft in 2012 opnieuw een steekproef gehouden en daarin het dossier van appellanten meegenomen. Blijkens een tussenrapportage van 10 december 2012 heeft op 28 november 2012 een gesprek met appellant plaatsgevonden op het kantoor van de Svb en is gezamenlijk een checklist ingevuld. Op deze checklist van 28 november 2012 heeft appellant de vraag of hij eigenaar of mede-eigenaar is van een woning buiten Nederland ontkennend beantwoord en heeft hij vermeld dat hij van 14 augustus 2012 tot 18 oktober 2012 in Turkije heeft verbleven bij de broer van appellante. De Svb heeft het onderzoek voortgezet. Uit een onderzoeksverslag van een buitendienstmedewerker (rapporteur) van het Bureau Attaché voor Sociale Zaken, verbonden aan de Nederlandse ambassade te Ankara, van 4 november 2013 blijkt dat op naam van appellant bij de afdeling OZB van de gemeente [gemeente] belastingaangifte is gedaan voor twee woningen en een stuk bouwgrond. Appellant heeft de woningen verworven op 1 januari 1996 en het stuk bouwgrond op 1 januari 1993. Rapporteur heeft op 31 oktober 2013 de woning en de bouwgrond bezocht, vergezeld door een taxateur. Rapporteur heeft op de locatie van de woningen gesproken met een vrouw die bij de ingang van de benedenwoning zat. Zij verklaarde dat appellant de huiseigenaar is, dat zij de woning van appellant huurt voor 200 TL per maand en dat appellanten de bovenwoning gebruiken tijdens vakantie. De aangetroffen onroerende zaken zijn op 1 november 2013 getaxeerd op een marktwaarde van totaal € 45.000,-.
1.4.
De onderzoeksbevindingen zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 15 januari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 augustus 2016 (bestreden besluit), de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 januari 2007 in te trekken en de over de periode van januari 2007 tot en met september 2014 betaalde AIO-aanvulling terug te vorderen tot een bedrag van € 26.193,07. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat zij onroerende zaken in Turkije bezitten. Omdat de onroerende zaken meer waard zijn dan de voor appellanten geldende vermogensgrens hadden zij geen recht op de AIO-aanvulling en moeten zij het ten onrechte betaalde bedrag van de AIO-aanvulling terugbetalen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat de onderzoeksbevindingen niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen worden gelegd, omdat het onderzoek onrechtmatig is geweest. Volgens appellanten was het onderzoek discriminerend, omdat het alleen was gericht op
AIO-gerechtigden met een Turkse afkomst. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Svb heeft in zijn brief van 29 mei 2018 uiteengezet dat het in 2012 verrichte onderzoek een vervolg was van de in 2011 verrichte aselecte steekproef. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 20 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4160, is bij de in 2011 gehouden steekproef geen sprake geweest van een ongerechtvaardigd onderscheid. Er bestaat geen aanleiding om in dit geval tot een ander oordeel te komen. Ook de beroepsgrond dat voor het onderzoek in de Turkse registers een wettelijke bevoegdheid ontbreekt, slaagt niet. Het onderzoek is uitgevoerd door een medewerker van de Sociaal Attaché. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1835, zijn de Sociaal Attaché en de medewerkers van het Bureau voor Sociale Zaken in dienst van de Svb en bevoegd om onderzoek te doen in het kader van de vervulling van een publieke taak. Appellanten hebben aangevoerd dat de Sociaal Attaché geen volmacht had om informatie op te vragen bij de Turkse belastingdienst, maar hebben niet onderbouwd op welke grond een dergelijke volmacht nodig zou zijn. Reeds daarom faalt deze laatste beroepsgrond.
4.2.
Appellanten hebben ten slotte aangevoerd dat er dringende redenen zijn om de terugvordering achterwege te laten, maar hebben hiervoor geen nadere onderbouwing gegeven. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.A. de Graaff

MD