ECLI:NL:CRVB:2018:325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van persoonsgebonden budget wegens niet voldoen aan administratieve verplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, geboren in 2000, had een persoonsgebonden budget (pgb) van € 36.746,59 ontvangen voor AWBZ-zorg, maar het Zorgkantoor heeft dit bedrag vastgesteld op nihil en de reeds betaalde voorschotten teruggevorderd. Dit gebeurde omdat de appellant niet voldeed aan de verplichting om de gevraagde stukken ter beschikking te stellen aan het Zorgkantoor, zoals vereist door artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat hij geen administratie had overgelegd die de besteding van het pgb kon onderbouwen.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks herhaalde verzoeken, geen bewijs heeft geleverd van de besteding van het pgb. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor in redelijkheid het pgb lager kon vaststellen en de onverschuldigd betaalde voorschotten kon terugvorderen. De appellant voerde aan dat het pgb wel degelijk was besteed aan AWBZ-zorg, maar de Raad oordeelde dat er geen objectieve controle mogelijk was zonder de benodigde administratie. De Raad bevestigde de belangenafweging van het Zorgkantoor, waarbij het belang van handhaving van de verplichtingen zwaarder woog dan de belangen van de appellant.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor budgethouders om een correcte administratie bij te houden en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.