In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een faillissementsuitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. Tevens was een voorschot op deze uitkering teruggevorderd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, maar van een gefingeerd dienstverband. De appellant, die als planner bij een B.V. werkzaam was, had geen verifieerbare informatie kunnen overleggen die zijn stelling dat hij daadwerkelijk werkzaamheden had verricht, kon onderbouwen. Het Uwv had op basis van een onderzoeksrapport geconcludeerd dat de appellant niet in dienst was geweest en dat de uitkering ten onrechte was verleend. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij recht had op de faillissementsuitkering of dat er sprake was van een dienstbetrekking. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om objectieve en controleerbare gegevens aan te leveren ter ondersteuning van zijn claim. De afwijzing van de faillissementsuitkering en de intrekking van de ZW-uitkering werden derhalve als terecht beoordeeld.