ECLI:NL:CRVB:2018:322
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm en eigendomsrecht in het sociale zekerheidsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 2004 bijstand ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn bijstandsuitkering op basis van de kostendelersnorm. Deze norm houdt in dat als meerdere meerderjarige personen in dezelfde woning wonen, de bijstandsuitkering kan worden verlaagd. De appellant was van mening dat hij niet als gehuwd kon worden aangemerkt, omdat er geen gezamenlijke huishouding was, maar enkel gezamenlijk hoofdverblijf met een andere persoon, [A.], aan wie hij mantelzorg verleent.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de toepassing van de kostendelersnorm in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat er geen legitieme doelstelling zou zijn voor de inmenging in zijn eigendomsrecht. De Raad oordeelde echter dat de inmenging in het eigendomsrecht bij wet is voorzien en dat er een legitieme doelstelling in het algemeen belang aan ten grondslag ligt. De Raad bevestigde dat er wel sprake was van gezamenlijk hoofdverblijf, maar niet van een gezamenlijke huishouding, waardoor de appellant als alleenstaande werd aangemerkt.
De Raad concludeerde dat de beroepsgrond van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.