ECLI:NL:CRVB:2018:32

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
17/1330 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om renteconversie bij overgang naar Veiligheidsregio Utrecht

Op 4 januari 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van verzoeken om renteconversie door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. De appellanten, die voorheen ambtenaren waren bij de brandweer van de gemeente Amersfoort, zijn per 1 november 2010 overgegaan naar de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) in verband met de regionalisering van de brandweer. Bij deze overgang is de hypotheekregeling van de gemeente Amersfoort voortgezet, maar het college heeft in 2015 verzoeken om renteconversie afgewezen, met als argument dat de appellanten geen ambtenaren meer waren in dienst van de gemeente Amersfoort. De Raad heeft vastgesteld dat de tekst van artikel 3.13 van het Sociaal Plan niet duidelijk is, maar dat de strekking van de garantie op behoud van de hypotheekregeling ook de mogelijkheid van renteconversie omvat. De Raad concludeert dat het college de verzoeken om renteconversie ten onrechte heeft afgewezen en vernietigt de eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De Raad verklaart de beroepen van de appellanten gegrond en wijst de verzoeken om renteconversie alsnog toe. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van de appellanten.

Uitspraak

17.1330 AW, 17/1331 AW, 17/1560 AW, 17/1561 AW

Datum uitspraak: 4 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van
30 december 2016, 15/6056, 15/6069 (aangevallen uitspraak 1) en van 16 januari 2017, 15/5978, 15/6009, 15/5979 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1] (appellant 1)
[appellant 2] te [woonplaats 2] (appellant 2)
[appellant 3] te [woonplaats 2] (appellant 3)
[appellant 4] te [woonplaats 2] (appellant 4)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten 1 en 2 heeft mr. S. Bakker tegen aangevallen uitspraak 1 hoger beroep ingesteld. Namens appellanten 3 en 4 heeft mr. M.H. Dedding tegen aangevallen uitspraak 2 hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2017. Appellanten 1 en 4 zijn verschenen. Namens appellanten 2 en 3 zijn hun echtgenoten, [naam A] en [naam B] , verschenen. Verder is voor appellanten 1 en 2 mr. Bakker verschenen en voor appellanten 3 en 4 mr. Dedding. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.M. de Jong-Meijers, drs. N.W. Kamphorst en H. Nap.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreidere weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraken. De Raad volstaat met het volgende.
1.2.
Appellanten hadden een vaste aanstelling bij de brandweer van de gemeente Amersfoort. Per 1 november 2010 is hun aanstelling in verband met de regionalisering van de brandweer van 29 gemeenten overgegaan naar de Veiligheidsregio Utrecht (VRU).
1.3.
Appellanten namen deel aan de Hypotheekregeling van de gemeente Amersfoort (hypotheekregeling), zoals neergelegd in hoofdstuk 26 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Amersfoort (ARGA). Bij de overgang naar de VRU is de hypotheekregeling van appellanten bij de gemeente Amersfoort voortgezet.
1.4.
Eind januari 2015 hebben appellanten bij het college een verzoek ingediend om renteconversie. Het college heeft deze verzoeken bij besluiten van 24 februari 2015 afgewezen. Aan de afwijzingen ligt, samengevat, ten grondslag dat appellanten geen verzoek om renteconversie kunnen indienen, omdat zij niet meer zijn aan te merken als ambtenaar in dienst van de gemeente Amersfoort. Daarbij is gewezen op artikel 26:1:2:19 van de ARGA.
1.5.
Bij besluiten van 13 oktober 2015 (bestreden besluiten) heeft het college, in afwijking van de adviezen van de Bezwarenadviescommissie Personele Zaken van de gemeente Amersfoort, de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.1.
Appellanten hebben in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. De verzoeken om renteconversie zijn ten onrechte afgewezen, waarbij een beroep is gedaan op artikel 23:6:1:5 van de ARGA. Uit artikel 3.13 van het Sociaal Plan VRU in ontwikkeling van 20 september 2010 (Sociaal Plan) volgt niet dat zij geen recht meer hadden op renteconversie. Hierbij is ook van belang dat hun eerdere verzoeken om renteconversie, ingediend na hun overgang naar de VRU, steeds zijn gehonoreerd.
3.2.
Het college heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Het Sociaal Statuut VRU in ontwikkeling van 26 november 2009 en het Sociaal Plan vormen hier het juridisch kader. Aan artikel 23:6:1:5 van de ARGA is uitvoering gegeven in artikel 3.13 van het Sociaal Plan, dat tot stand is gekomen in het Bijzonder Georganiseerd Overleg waarin zowel de werkgevers- als de werknemerszijde van de 29 deelnemende gemeenten was vertegenwoordigd. Aan artikel 23:6:1:5 van de ARGA komt dan ook geen zelfstandige betekenis toe. Nu in artikel 3.13 van het Sociaal Plan voor de gemeente Amersfoort alleen een voorziening is getroffen met het oog op artikel 26:1:2:14 van de ARGA en er verder geen andere rechten of aanspraken ten aanzien van de hypotheekregeling zijn veiliggesteld, zijn appellanten ingevolge artikel 26:1:2:19 van de ARGA uitgesloten van de mogelijkheid tot renteconversie, omdat zij geen ambtenaar meer zijn in dienst van de gemeente Amersfoort.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hoofdstuk 26 van de ARGA betreft de hypotheekregeling. Het college kon ingevolge artikel 26:1:1:2 van de ARGA tot en met 31 december 2008 aan ambtenaren die een huis voor eigen bewoning wensen te (doen) bouwen of te kopen of een bestaand eigen huis dat door henzelf wordt of zal worden bewoond wensen te verbouwen, een geldlening onder verband van een hypotheek verstrekken. Onder ‘ambtenaren’ wordt in artikel 26:1:1:1 van de ARGA onder meer verstaan medewerkers met een vaste aanstelling. In de artikelen 26:1:2:1 tot en met 26:1:2:19 van de ARGA zijn de algemene voorwaarden bij de hypotheekregeling neergelegd.
4.1.1.
Ingevolge artikel 26:1:2:14, aanhef en onder d, van de ARGA is de hoofdsom of het restant van een verstrekte geldlening onmiddellijk en zonder dat enige waarschuwing wordt vereist opeisbaar indien de debiteur heeft opgehouden ambtenaar te zijn als bedoeld in de hypotheekregeling anders dan door overlijden, door toekenning van een ouderdomspensioen of FPU-uitkering door het ABP, een WAO-uitkering door de USZO, een FLO-uitkering of door het toekennen van een wachtgeld of een uitkering zolang deze wordt genoten. Verder is bepaald dat de debiteur die heeft opgehouden ambtenaar te zijn als bedoeld in de hypotheekregeling anders dan door overlijden, door toekenning van een ouderdomspensioen of FPU-uitkering door het ABP, een WAO-uitkering/invaliditeitspensioen of een suppletie door de USZO, een FLO-uitkering of door het toekennen van een wachtgeld of een uitkering zolang deze wordt genoten de geldlening bij de gemeente kan voortzetten onder gelijkblijvende voorwaarden voor de periode van maximaal één jaar. Na de ommekomst van die periode wordt de overeengekomen rente verhoogd met een half procent.
4.1.2.
Ingevolge artikel 26:1:2:19 van de ARGA kan aanpassing van de hypotheekrente slechts plaatsvinden op verzoek van de debiteur. Uitgesloten van deze mogelijkheid is de debiteur die is opgehouden ambtenaar te zijn in dienst van de gemeente Amersfoort, anders dan door overlijden, door toekenning van een ouderdomspensioen of FPU-uitkering door het ABP, een WAO-uitkering/invaliditeitspensioen of een suppletie door de USZO, een
FLO-uitkering of door het toekennen van een wachtgeld of een uitkering. Een en ander met instandhouding van de verhoogde rente bedoeld in artikel 26:1:2:14, tweede lid, van de ARGA.
4.1.3.
Bij besluit van 28 januari 2015 is de mogelijkheid tot renteconversie, zoals opgenomen in artikel 26:1:2:19 van de ARGA, met ingang van 1 februari 2015 vervallen verklaard.
4.2.
Hoofdstuk 23 van de ARGA betreft de Amersfoortse leidraad bij organisatieveranderingen 2009. In artikel 23:6:1:5 van de ARGA is het volgende bepaald. Indien de betrokken medewerkers overgaan naar een privaatrechtelijke of een andere publiekrechtelijke werkgever waarvoor een afwijkende rechtspositieregeling of CAO geldt, maakt de werkgever een vergelijking tussen de beide arbeidsvoorwaardenpakketten. Indien uit de vergelijking blijkt dat het totaalpakket van arbeidsvoorwaarden (bestaande uit in ieder geval salaris, uitkeringen en toelagen, (pre)pensioen, vakantie, ziektekostenregeling en werkloosheidsuitkering) bij de nieuwe werkgever niet gelijkwaardig is aan het totaalpakket van de nieuwe (lees: oude) werkgever worden in het sociaal plan nadere afspraken gemaakt over compensatie van de verschillen. In het sociaal plan worden onder meer de volgende garanties opgenomen: (…) De medewerker die gebruik maakt van de gemeentelijke hypotheekregeling behoudt deze. Er wordt echter geen nieuwe hypotheek verstrekt bij verkoop van de woning en er wordt geen tweede hypotheek meer verstrekt.
4.3.
In artikel 3.13 van het Sociaal Plan, met als opschrift Hypothecaire regelingen, is bepaald dat de Gemeente Amersfoort heeft aangegeven dat zij de gedragslijn hanteert dat bij de overgang van het brandweerpersoneel van de gemeente Amersfoort naar de nieuwe VRU geldt dat er geen extra rente hoeft te worden betaald en dat er ook niet hoeft te worden afgelost. Verder is bepaald dat in andere gemeenten waar medewerkers reeds hypothecaire leningen hebben afgesloten met hun werkgever zijnde de gemeente, dit sociaal plan er niet aan in de weg staat dat gemeente en medewerker samen afspraken maken om de huidige regeling voort te zetten. Eventuele incassering van het verschuldigde bedrag zal geschieden zonder tussenkomst van de VRU.
4.4.
De Raad stelt vast dat appellanten in 2010 zijn overgegaan van de gemeente Amersfoort naar de VRU, zijnde een andere publiekrechtelijke werkgever als bedoeld in artikel 23:6:1:5 van de ARGA. Nu appellanten ten tijde van die overgang gebruikmaakten van de gemeentelijke hypotheekregeling en de VRU geen hypotheekregeling kent, bestond op grond van dit artikel de verplichting om in het Sociaal Plan de garantie op behoud van de hypotheekregeling op te nemen. Artikel 3.13 van het Sociaal Plan moet in het licht van deze garantie worden bezien.
4.5.
In dit verband dient allereerst de vraag te worden beantwoord wat onder behoud van de hypotheekregeling moet worden verstaan. Een louter grammaticale uitleg, in de zin dat de gehele hypotheekregeling op appellanten van toepassing blijft, dient van de hand te worden gewezen. Dit zou immers betekenen dat ook de artikelen 26:1:2:14 en 26:1:2:19 van de ARGA van toepassing blijven, wat de in artikel 23:6:1:5 van de ARGA gegeven garantie zinledig zou maken. Daarom dient ook de strekking van de garantie in ogenschouw te worden genomen. In dit verband is van belang dat de overgang van appellanten van de gemeente Amersfoort naar de VRU geen vrijwillige overgang is geweest, maar een gevolg van de regionalisering van de brandweer. Van die overgang dienden, zo leidt de Raad uit de gegeven garantie af, de betrokken ambtenaren als deelnemer aan de hypotheekregeling geen gevolgen te ondervinden, anders dan dat aan hen geen nieuwe hypotheek wordt verstrekt bij verkoop van de woning en geen tweede hypotheek meer wordt verstrekt. Dit betekent, voor zover hier van belang, dat onder behoud van de hypotheekregeling als bedoeld in artikel 23:6:1:5 van de ARGA ook de mogelijkheid van renteconversie moet worden begrepen.
4.6.
De tekst van artikel 3.13 van het Sociaal Plan is ten aanzien van de mogelijkheid van renteconversie niet duidelijk. Gelet op de strekking van de onder 4.4 en 4.5 bedoelde garantie, is er echter geen grond om aan te nemen dat het Sociaal Plan de betrokken ambtenaren van die mogelijkheid uitsluit. In dit verband wijst de Raad er tevens op dat het college ten aanzien van de ambtenaren die naar de VRU zijn overgegaan tot kort voor het vervallen verklaren van de mogelijkheid tot renteconversie jarenlang overeenkomstig de hiervoor geduide strekking van de garantie verzoeken om renteconversie heeft toegewezen. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het college de onderhavige verzoeken van appellanten om renteconversie ten onrechte heeft afgewezen.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat de hoger beroepen van appellanten slagen en de aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen van appellanten gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. De Raad ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door de besluiten van 24 februari 2015 te herroepen en de verzoeken om renteconversie alsnog toe te wijzen.
4.8.
Er is aanleiding het college te veroordelen in de kosten van appellanten. De kosten voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep worden voor elk van de appellanten begroot op € 1002,-. Daarbij is in aanmerking genomen dat zowel in beroep als hoger beroep ten aanzien van enerzijds appellanten 1 en 2 en anderzijds appellanten 3 en 4 sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voorts komt appellant 1 in aanmerking voor de door hem gevraagde reiskosten in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 25,76. Appellant 2 komt in aanmerking voor de door hem gevraagde reiskosten in beroep tot een bedrag van € 12,54.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 13 oktober 2015;
- herroept de besluiten van 24 februari 2015, wijst de verzoeken om renteconversie toe en
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt het college in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 1027,76 voor
appellant 1, € 1014,54 voor appellant 2, € 1002,- voor appellant 3 en € 1002,- voor
appellant 4;
- bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en in hoger beroep door elk van hen
betaalde griffierecht van in totaal € 417,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.E. Bon