ECLI:NL:CRVB:2018:3150
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 24 juli 2014 ziek meldde met psychische klachten. Appellante was werkzaam als winkelmedewerker en heeft na haar ziekmelding een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft na een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellante met ingang van 29 oktober 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij niet in staat is om de voorgehouden functies te verrichten vanwege haar psychische en fysieke medische toestand. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.