ECLI:NL:CRVB:2018:3099
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, werkzaam als verzorgende in de thuiszorg, heeft zich op 14 maart 2011 ziek gemeld vanwege vermoeidheidsklachten. Het Uwv heeft in eerdere besluiten haar mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, waarbij in een recent besluit van 9 maart 2015 een WGA-vervolguitkering is toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn toegenomen en dat zij volledig arbeidsongeschikt is, verwijzend naar een later besluit van het Uwv waarin zij met ingang van 1 november 2015 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv onderschreven. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan te nemen dat de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding, 12 maart 2015, niet correct is beoordeeld. De Raad concludeert dat de verslechtering van de gezondheid van appellante pas na deze datum is vastgesteld en dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet onjuist is. Het hoger beroep van appellante wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.