ECLI:NL:CRVB:2018:3099

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
16/6403 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, werkzaam als verzorgende in de thuiszorg, heeft zich op 14 maart 2011 ziek gemeld vanwege vermoeidheidsklachten. Het Uwv heeft in eerdere besluiten haar mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, waarbij in een recent besluit van 9 maart 2015 een WGA-vervolguitkering is toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn toegenomen en dat zij volledig arbeidsongeschikt is, verwijzend naar een later besluit van het Uwv waarin zij met ingang van 1 november 2015 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv onderschreven. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan te nemen dat de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding, 12 maart 2015, niet correct is beoordeeld. De Raad concludeert dat de verslechtering van de gezondheid van appellante pas na deze datum is vastgesteld en dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet onjuist is. Het hoger beroep van appellante wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

16.6403 WIA

Datum uitspraak: 10 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 september 2016, 15/4225 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.G.B. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als verzorgende in de thuiszorg. Op 14 maart 2011 heeft zij zich ziek gemeld wegens vermoeidheidsklachten.
1.2.
Bij besluit van 14 februari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 11 maart 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 62%.
1.3.
Op 7 februari 2014 heeft appellante een verslechtering van haar gezondheid per
13 juni 2013 doorgegeven. Bij besluit van 9 april 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37,51%, waardoor de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering niet wijzigt. Dat besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 26 maart 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige van
8 april 2014. Appellante heeft tegen het besluit van 9 april 2014 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2014 heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellante geen beroep ingesteld.
1.4.
Op 13 februari 2015 heeft appellante een verslechtering van haar gezondheid per
4 februari 2014 doorgegeven. Bij besluit van 9 maart 2015 heeft het Uwv bepaald dat appellante vanaf 12 maart 2015 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts van 5 maart 2015 ten grondslag. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante belastbaar is overeenkomstig de eerder opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst van 26 maart 2014.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 28 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 9 maart 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 september 2015 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht en is er geen reden om aan te nemen dat aspecten van de gezondheidssituatie van appellante niet zijn meegenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante ten tijde in geding zelfstandig actief was, zowel binnens- als buitenshuis. Appellante heeft volgens de rechtbank niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat het Uwv een onjuist beeld had van haar gezondheidstoestand op de datum in geding,
12 maart 2015. Aan de informatie van de revalidatiearts van 10 maart 2016 en de ter zitting afgelegde verklaring van de behandelend fysiotherapeute kan niet de waarde worden toegekend die appellante wenst, nu deze informatie niet ziet op de datum in geding. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onjuist is geweest. Het bestreden besluit berust derhalve op een zorgvuldige en toereikende medische grondslag.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van toegenomen beperkingen die zodanig zijn dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft het syndroom van Brody, een zware spieraandoening, waardoor zij niet in staat is om werkzaamheden te verrichten. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een besluit van het Uwv van 10 november 2016, waarbij is vastgesteld dat zij met ingang van 1 november 2015 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Volgens appellante was zij reeds met ingang van 13 juni 2013 volledig arbeidsongeschikt. Appellante heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijke medisch deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid per 1 november 2015 voortvloeit uit een verslechtering van de medische situatie van appellante, die op
12 maart 2015 nog niet aanwezig was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft uitsluitend medische gronden aangevoerd. De overwegingen en het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen met betrekking tot de medische bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, neergelegd in het rapport van 28 september 2015, worden onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het dossier en van de ruimschoots voorhanden zijnde informatie van de behandelend medisch specialisten en van de huisarts van appellante. Hij heeft deze informatie uitdrukkelijk en gemotiveerd betrokken en gewogen in zijn beoordeling en vervolgens inzichtelijk geconcludeerd dat er geen verzekeringsgeneeskundige argumenten zijn om af te wijken van het primaire medisch oordeel.
4.2.
De omstandigheid dat appellante met ingang van 1 november 2015 in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering, leidt niet tot het oordeel dat appellante reeds op de datum in deze procedure in geding (12 maart 2015) volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Daartoe wordt overwogen dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 4 november 2016, dat mede ten grondslag heeft gelegen aan het in 3.1 genoemde besluit van 10 november 2016, naar voren komt dat de functionele mogelijkheden van appellante in de loop der tijd zijn verslechterd en ten tijde van dat rapport nog slechts als marginaal waren te beschouwen. Gelet op het langzaam progressieve beloop van de aandoening heeft de verzekeringsarts arbitrair een toename van de beperkingen van appellante vastgesteld per 1 november 2015, zijnde de mediaan van maart 2015 (de hier in geding zijnde beoordeling) en juli 2016 (informatie van de huisarts). Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat hieruit niet kan worden afgeleid dat de belastbaarheid van appellante per 12 maart 2015, en de daaraan voorafgaande periode, anders dient te worden beoordeeld. Zonder af te doen aan de ernst van de gezondheidssituatie van appellante kan de medische grondslag van het bestreden besluit niet als onjuist worden bestempeld. Voor benoeming van een onafhankelijk medisch deskundige bestaat dan ook geen aanleiding.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 en 4.2, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en E. Dijt en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) G.D. Alting Siberg
GdJ