ECLI:NL:CRVB:2018:3080
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand voor minderjarige op basis van ALO-kop en zeer dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van bijstand voor een minderjarige appellant, geboren in 2012, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). De bijstand werd verleend omdat de moeder van appellant geen rechtmatig verblijf had in Nederland en appellant financieel niet kon worden onderhouden. Echter, na invoering van de ALO-kop en de Wet hervorming kindregelingen, heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom de bijstand per 1 januari 2015 ingetrokken, omdat de grootmoeder van appellant voldoende middelen ontving om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien.
De Raad heeft vastgesteld dat de ALO-kop, die als toeslag wordt verstrekt, hoger is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande van achttien, negentien of twintig jaar. Hierdoor was er volgens de Raad geen sprake meer van zeer dringende redenen om de bijstand voort te zetten. De Raad heeft ook overwogen dat de intrekking van de bijstand niet in strijd is met het middelenbegrip van de PW, aangezien appellant op dat moment geen rechthebbende was op bijstand. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bijstandsverlening te toetsen aan de actuele financiële situatie van de betrokkenen, in dit geval de grootmoeder van appellant, die voldoende middelen ontving om in de kosten van levensonderhoud te voorzien.