ECLI:NL:CRVB:2018:3076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
17-5417 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOR-uitkeringen en terugwerkende kracht bij ambtelijke fouten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan over de ingangsdatum van AOR-toekenningen voor appellant, geboren in 1942. Appellant had in september 2005 een aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR), maar deze aanvraag werd op 7 maart 2006 afgewezen omdat er geen bevestiging was van de door appellant gestelde oorlogservaringen. In juni 2016 diende appellant opnieuw een aanvraag in, die uiteindelijk leidde tot een herziening van zijn status als oorlogsslachtoffer. De Raad oordeelde dat de ingangsdatum van de toekenningen terecht was vastgesteld op 1 juni 2016, de datum van de herzieningsaanvraag.

De Raad heeft overwogen dat verweerder alleen gehouden is om bij een herziening tot een vroegere datum terug te gaan als er sprake is van een ambtelijke fout. In dit geval was er geen ambtelijke fout bij de eerdere afwijzing van de aanvraag in 2006, omdat de toekenning op basis van slechts één getuigenverklaring destijds niet mogelijk was. De Raad heeft het beleid van verweerder, dat terugwerkende kracht tot maximaal vijf jaar geldt, aanvaardbaar geacht. De uitspraak bevestigt dat de rechtszekerheid niet toelaat dat er meer dan vijf jaar terugwerkende kracht wordt verleend, tenzij er een ambtelijke fout is gemaakt. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17.5417 AOR

Datum uitspraak: 4 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 juli 2017, kenmerk BZ011090816 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2018. Namens appellant is
mr. Van Berkel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1942, heeft in september 2005 verzocht om toekenningen op grond van de AOR. Bij besluit van 7 maart 2006 is de aanvraag afgewezen op de grond dat geen bevestiging is verkregen van de door appellant gestelde oorlogservaringen gedurende de Japanse bezetting en de Bersiap-periode in het voormalig Nederlands-Indië. Overwogen is dat de verklaring van [naam A] onvoldoende is ter bevestiging van de oorlogservaringen. Tegen het besluit van 7 maart 2006 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In juni 2016 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de AOR. Bij besluit van 27 februari 2017 is appellant alsnog aanvaard als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR. Aanvaard zijn de huisuitzetting door de Japanners en het meemaken van beschietingen aan de [adres] in [plaats] als oorlogsgebeurtenissen in de zin van de AOR. Vastgesteld is dat sprake is van oorlogsletsel, te weten psychische klachten. Daarbij zijn met ingang van 1 juni 2016 vrije geneeskundige behandeling en verpleging in verband met zijn oorlogsletsel, een invaliditeitsuitkering en een vergoeding voor huishoudelijke hulp toegekend. Het bezwaar van appellant tegen de ingangsdatum van de toekenningen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 10, tweede lid, van de AOR gaan de daarin bedoelde uitkering en voorzieningen in op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag daartoe is ingediend. Doorslaggevend is dus het moment van de aanvraag (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0314).
2.2.
Het verzoek van juni 2016, waarbij is verzocht de eerdere afwijzing te herzien, is terecht aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de AOR. Overeenkomstig dat artikel heeft verweerder de ingangsdatum van de toekenningen bepaald op 1 juni 2016.
2.3.
Appellant stelt dat het afwijzende besluit van 7 maart 2006 fout is geweest. Volgens hem had de ingangsdatum daarom moeten worden bepaald op de datum van de aanvraag in 2005, althans had terugwerkende kracht van vijf jaar moeten worden verleend bij de toekenning van de invaliditeitsuitkering en de huishoudelijke hulp.
2.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de eerdere aanvraag geen ambtelijke fout is gemaakt. De nadere details die appellant heeft verstrekt bij zijn herzieningsverzoek hebben ertoe geleid dat alsnog is aanvaard dat appellant heeft verkeerd in oorlogsomstandigheden in de zin van de AOR.
2.5.
In het kader van de oorlogswetten voert verweerder het beleid dat hij alleen gehouden is om bij een herziening tot een vroegere datum terug te gaan als sprake is van een hem toe te rekenen ambtelijke fout. In zo’n geval vindt toekenning plaats met terugwerkende kracht tot maximaal vijf jaar. In vaste rechtspraak heeft de Raad dit beleid aanvaardbaar geacht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1425). Een verdere terugwerkende kracht (meer dan vijf jaar) is op grond van de rechtszekerheid niet afdwingbaar.
2.6.
De Raad kan verweerder volgen in het standpunt dat bij het besluit van 7 maart 2006 geen sprake is geweest van een ambtelijke fout. Volgens het destijds geldende beleid was toekenning op grond van slechts een verklaring van één getuige op voorhand niet mogelijk. Dit beleid wordt in die vorm niet meer toegepast. Bovendien zijn er thans meer gegevens die de door appellant gestelde oorlogsgebeurtenissen bevestigen. Appellant heeft gegevens met betrekking tot zijn aanvraag in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 verstrekt en heeft meer details genoemd over de beschietingen. Hierdoor zijn er ook meer gegevens bekend over de situatie in [plaats] ten tijde hier in geding en beschikte verweerder thans over het relatiedossier van de vader van appellant en een verklaring van een oom van appellant die tijdens de Japanse bezetting op hetzelfde adres als appellant woonde.
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J.M.M. van Dalen

IJ