ECLI:NL:CRVB:2018:3027
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WAO-uitkering met boete wegens schending van inlichtingenplicht
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WAO-uitkering van appellant, die sinds 1 maart 2004 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 oktober 2013 werkzaamheden heeft verricht bij een visverwerkend bedrijf, zonder dit te melden aan het Uwv. Dit leidde tot een herziening van de uitkering en een terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, alsook een boete wegens schending van de inlichtingenplicht. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft de bezwaren gegrond verklaard, waarbij de terugvordering en boete zijn aangepast. Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij wel degelijk aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. Hij stelt dat zijn accountant tijdig melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden en dat hij zijn salarisspecificaties heeft doorgestuurd naar het Uwv. Het Uwv heeft echter geen bewijs ontvangen van deze meldingen en heeft de boete gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het Uwv bevoegd was om de uitkering te herzien en de onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen. De Raad heeft de hoogte van de boete als evenredig beoordeeld en het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.