Uitspraak
15.6398 WWAJ
12 augustus 2015, 15/1481 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1989, op 14 juli 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Na een onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv op 29 augustus 2014, werd vastgesteld dat appellant in verband met een somatoforme stoornis beperkt was in zijn functioneren. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant in staat was om het wettelijk minimumloon te verdienen op basis van drie geselecteerde functies. Het Uwv weigerde daarom de Wajong-uitkering per 10 november 2014. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn beslissing na een herbeoordeling van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, waaronder de onzorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsartsen en de geschiktheid van de geselecteerde functies. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat een lichamelijk onderzoek in dit geval niet noodzakelijk was. De Raad heeft de deskundige geraadpleegd, die concludeerde dat de eerdere beoordelingen van het Uwv adequaat waren en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.