Uitspraak
1 augustus 2017, 16/1741 (aangevallen uitspraak)
mr. Van Heukelom-Verhage en mr. E.I. Dekkers, advocaat.
OVERWEGINGEN
netto-inkomen van werknemers hoger zou worden en de inkomsten voor de schatkist lager zouden worden, werd gelijktijdig de loon- en inkomstenbelasting verhoogd. De WUL had voor militairen een nadelig effect omdat op hun bezoldiging vóór 1 januari 2013 geen inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekering werd ingehouden, terwijl de verhoging van de loon- en inkomstenbelasting per 1 januari 2013 ook voor de militairen ging gelden. Voor dit nadelige effect van de WUL heeft de staatssecretaris de militaire ambtenaren een compensatie gegeven door een verlaging van de VUT-equivalente premie.
Bij de salarisspecificatie van appellant van januari 2013 is een toelichting gevoegd, waarop melding is gemaakt van de WUL-compensatie voor het jaar 2013. Voor een structurele oplossing vanaf het jaar 2014 was, aldus de toelichting, overleg met de vakbonden nodig.
30 december 2013, nr. 36822, is het vut-bijdrageverhaal van onder meer de burgerambtenaren van Defensie met ingang van 1 januari 2014 vervallen. De toelichting bij de salarisspecificatie van appellant over januari 2014 maakt melding van het vervallen van de VUT-premie voor het burgerpersoneel. Ook wordt vermeld dat de maatregelen ter zake van de compensatie van de effecten van de WUL in 2014 onverminderd worden gecontinueerd. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen zijn salarisspecificatie van januari 2014.
VUT-equivalente premie van in totaal € 90,30 aan appellant wordt terugbetaald.
VUT-equivalente premie afgewezen. Met betrekking tot de hoogte van de restitutie in relatie tot het nadeel door de WUL heeft de staatsecretaris erop gewezen dat in het sectoroverleg met de sociale partners geen nadere compensatiemaatregelen voor de WUL zijn afgesproken.
VUT-equivalente premie, het gerestitueerde bedrag van de VUT-equivalente premie en het ontbreken van de WUL-compensatie vanaf april 2015.
VUT-premie voor burgerpersoneel met ingang van 1 januari 2014 is komen te vervallen en dat deze inhouding niet meer wordt toegepast alsmede op het feit dat de inhouding van de VUT-equivalente premie met ingang van 1 januari 2014 op de bezoldiging van militairen is gecontinueerd. Nu appellant tegen de salarisspecificatie van januari 2014 geen rechtsmiddelen heeft aangewend, staat volgens de rechtbank en de staatssecretaris het continueren van de inhouding van de VUT-equivalente premie als onderdeel van de salarisvaststelling in rechte vast en dient het bezwaar van appellant tegen de ingangsdatum van de restitutie van die premie te worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van de salarisspecificatie van januari 2014.
VUT-premie voor het burgerpersoneel, maar geen mededeling over de VUT-equivalente premie van militairen. De in artikel 66 van de Wet FVP gegeven samenhang tussen (de hoogte van) het vut-bijdrageverhaal van de burgerambtenaren - in de toelichting bij de salarisspecificatie VUT-premie voor burgerpersoneel genoemd - en (de hoogte van) de
VUT-equivalente premie voor militairen moest leiden, maar die beslissing was in januari 2014 nog niet genomen. In dit verband is van belang dat de staatssecretaris te kennen heeft gegeven dat de beëindiging van het vut-bijdrageverhaal voor burgerambtenaren niet automatisch leidde tot het vervallen van de VUT-equivalente premie van militairen, maar noodzaakte tot overleg met de vakbonden over de uitwerking voor de VUT-equivalente premie. De Raad stelt vast dat het overleg met de vakbonden over de VUT-equivalente premie, met de daarin verwerkte WUL-compensatie, pas in 2015 tot afspraken heeft geleid, die voor appellant in de salarisspecificatie van april 2015 hun weerslag hebben gevonden. De inhouding van de VUT-equivalente premie in de salarisspecificatie van januari 2014 was dan ook niet meer dan de voorlopige voortzetting van de voorheen ook ingehouden premie. De salarisspecificatie van april 2015 dient te worden aangemerkt als de eerste beslissing van de staatssecretaris om aan het vervallen van het vut-bijdrageverhaal voor het jaar 2014 geen gevolgen te verbinden voor de VUT-equivalente premie. Met het bezwaarschrift tegen de salarisspecificatie van april 2015 heeft appellant tegen die beslissing tijdig bezwaar gemaakt. Dit betekent dat appellant terecht heeft aangevoerd dat de staatsecretaris het bezwaar ten onrechte heeft aangemerkt als een verzoek om terug te komen van de weigering in januari 2014 om de inhouding van de VUT-equivalente premie op de bezoldiging te beëindigen. Het brengt tevens mee dat er voor gebruikmaking van de vereenvoudigde afdoeningswijze als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb geen plaats was.
VUT-equivalente premie. Verder acht hij onjuist dat vanaf april 2015 enige compensatie voor de WUL achterwege is gebleven.
VUT-equivalente premie van de zijde van de staatssecretaris duidelijk is gemaakt, dat die beëindiging zou meebrengen dat de WUL-compensatie zou wegvallen. Dit heeft niet geleid tot aanvullend overleg en nadere besluitvorming met betrekking tot de WUL-compensatie.
BESLISSING
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 januari 2016;
- draagt de staatssecretaris op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met
inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat slechts bij de Raad beroep kan worden
ingesteld tegen de nieuwe beslissing op bezwaar;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 2.254,50;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 418,- vergoedt.