In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een burgerlijk ambtenaar die in verband met overtolligheid ontslagen is bij het Ministerie van Defensie. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van de ambtenaar gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De ambtenaar, die zijn ontslag per 1 juli 2015 ontving, heeft aanspraak gemaakt op wachtgeld en een tegemoetkoming voor het AOW-hiaat. De staatssecretaris heeft in 2016 en 2017 besluiten genomen die niet volledig tegemoetkwamen aan de bezwaren van de ambtenaar, wat leidde tot deze procedure.
De Raad oordeelt dat de beëindiging van de wachtgelduitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder vervangende voorziening een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de besluiten van de staatssecretaris, hoewel niet volledig gemotiveerd, niet onterecht zijn. De Raad neemt de besluiten van 10 mei 2016 en 4 december 2017 mee in zijn beoordeling en concludeert dat de ambtenaar geen excessieve inbreuk op zijn gerechtvaardigde aanspraak ervaart. De staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van de ambtenaar tot een bedrag van € 1.002,-.
De uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, met P.W.J. Hospel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 september 2018.