ECLI:NL:CRVB:2018:2859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
16/1856 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van overtolligheidsontslag en wachtgeld bij burgerambtenaar met betrekking tot verboden onderscheid naar leeftijd

In deze zaak gaat het om een burgerambtenaar die werkzaam was bij het Ministerie van Defensie en met ingang van 1 oktober 2010 overtolligheidsontslag heeft gekregen. De staatssecretaris van Defensie heeft aan de betrokkene wachtgeld toegekend tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij 65 jaar wordt. Betrokkene heeft echter verzocht om de beëindigingsdatum van het wachtgeld te herzien. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, omdat het beëindigen van het wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder vervangende voorziening een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris betwist dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de staatssecretaris een zekere mate van vrijheid heeft in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming en dat het aan hem is om het geconstateerde gebrek op een rechtens houdbare wijze te herstellen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien en draagt de staatssecretaris op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de verhoging van de compensatieregeling voor het AOW-gat.

De uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 september 2018. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.1856 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 februari 2016, 15/2895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 20 september 2018
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd vragen van de Raad beantwoord. Betrokkene heeft daarop gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is met ingang van 1 oktober 2010 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie. Bij besluit van 4 oktober 2010 (toekenningsbesluit) heeft de staatssecretaris aan betrokkene aansluitend aan zijn ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Bij besluit van 21 april 2015 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris, naar aanleiding van het verzoek van betrokkene om de beëindigingsdatum te herzien, het toekenningsbesluit gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens verboden onderscheid op grond van leeftijd en zelf in de zaak voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereikt.
3. De staatssecretaris heeft zich, voor zover thans nog van belang, op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De staatssecretaris betwist niet langer dat beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van de 65‑jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkene een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank echter ten onrechte zelf in de zaak voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De staatssecretaris heeft vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan de staatssecretaris om het geconstateerde gebrek – het verboden onderscheid naar leeftijd – op een rechtens houdbare wijze te herstellen (vergelijk ook de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2617, en 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:528).
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt. De staatssecretaris dient een nieuwe beslissing te nemen. Betrokkene heeft gewezen op de in de Defensienota 2018 genoemde verhoging van de huidige compensatieregeling voor het AOW‑gat van 90% naar 100% (Kamerstukken II, 2017/18, 34 919, nr. 1). De staatssecretaris zal deze verhoging bij de nieuw te nemen beslissing dienen te betrekken. De Raad zal verder met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat een – onverhoopt – beroep tegen de nieuwe beslissing slechts bij hem kan worden ingesteld.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt;
  • draagt de staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel

NW