ECLI:NL:CRVB:2016:2617

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
15/3626 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over verboden leeftijdsonderscheid bij beëindiging wachtgelduitkering voor ambtenaren van Defensie

Op 18 juli 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende voormalige ambtenaren van het ministerie van Defensie die een inkomensverlies ondervinden door de verhoging van de AOW-leeftijd. De Raad oordeelde dat de beëindiging van een wachtgelduitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, in combinatie met de toekenning van een maandelijkse tegemoetkoming, een verboden onderscheid naar leeftijd vormt. Dit oordeel is gebaseerd op de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbla) en de relevante Europese richtlijnen.

De zaak betreft een ambtenaar die met ingang van 1 mei 2014 ontslag heeft gekregen en wachtgeld ontving tot zijn 65e verjaardag. De rechtbank Gelderland had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit van de Minister van Defensie, dat het wachtgeld beëindigde bij 65 jaar, in strijd was met de wetgeving inzake gelijke behandeling. De Centrale Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat de beëindiging van het wachtgeld op deze leeftijd niet gerechtvaardigd is, omdat het ambtenaren die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt, onterecht benadeelt.

De Raad benadrukte dat de Minister van Defensie met de vakbonden afspraken heeft gemaakt over een tegemoetkoming voor ambtenaren die de 65-jarige leeftijd bereiken, maar dat deze regeling niet voldoende is om het verlies aan inkomen te compenseren. De Raad oordeelde dat de Minister een nieuwe beslissing op het bezwaar van de betrokkene moet nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de Raad. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van ambtenaren die getroffen worden door de verhoging van de AOW-leeftijd en de bijbehorende wachtgeldregelingen.

Uitspraak

15/3626 AW
Datum uitspraak: 18 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
14 april 2015, 14/6846 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W.E. Louwerse een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. R. van Arkel, advocaat, bij brief van 23 december 2015 een nadere toelichting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met een aantal soortgelijke zaken, op 11 februari 2016 plaatsgevonden. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Arkel,
drs. R. Kreeftmeijer en mr. S.M.L. Timmermans. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Louwerse en mr. H. Nummerder-Buijs. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is met ingang van 1 mei 2014 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004. Bij besluit van 2 mei 2014 heeft appellant aan betrokkene aansluitend aan zijn ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Bij het bestreden besluit van 15 september 2014 is het hiertegen gemaakte bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
1.2.
Ingevolge de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, Stb. 2012, 328, en de Wet van 4 juni 2015, Stb. 2015, 218, wordt de pensioengerechtigde leeftijd zoals bedoeld in de Algemene Ouderdomswet (AOW-leeftijd) vanaf 2013 in stappen verhoogd tot 67 jaar in 2021. Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Dit heeft onder andere tot gevolg dat betrokkene niet vanaf 65-jarige leeftijd recht heeft op een
AOW-uitkering, maar pas vanaf de voor hem geldende verhoogde AOW-leeftijd. Sinds
1 januari 2015 kent het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) het ouderdomspensioen vanaf deze verhoogde AOW-leeftijd toe.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met beslissingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en, zelf in de zaak voorziend, het besluit van 2 mei 2014 herroepen voor zover het de einddatum betreft en bepaald dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt. De rechtbank heeft het oordeel van 1 september 2014 van het College voor de Rechten van de Mens (CRM, oordeel 2014-105) onderschreven en overwogen dat appellant verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt door het wachtgeld van betrokkene de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, te beëindigen. Het CRM heeft geoordeeld dat het doel van het gemaakte leeftijdsonderscheid is het beschermen van alleen diegenen die beschikbaar zijn voor arbeid en onvoldoende inkomensvoorzieningen hebben. Naar het oordeel van het CRM is het doel voldoende zwaarwegend en is van een discriminerend oogmerk geen sprake. Het doel is dan ook legitiem. Met het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor het recht op wachtgeld, wordt het doel naar het oordeel van het CRM echter niet bereikt. Immers, ambtenaren die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt, worden door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar juist niet beschermd tegen de inkomstenterugval. Integendeel, door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar wordt de inkomstenterugval juist veroorzaakt. Het CRM oordeelt dan ook dat het middel niet passend is en dat er daarom geen objectieve rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte leeftijdsonderscheid. Appellant heeft dan ook volgens het CRM verboden onderscheid op grond van leeftijd gemaakt. Volgens de rechtbank dient daarom artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wbad buiten toepassing te blijven en dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3 van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbla), artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 1 van de Grondwet te worden vernietigd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een verboden onderscheid naar leeftijd en op die grond het bestreden besluit heeft vernietigd.
4. Op 1 oktober 2015 is de ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd’, Stcrt. 28 september 2015, nr. 31772 (Voorlopige voorziening), in werking getreden. De Voorlopige voorziening vormt de vastlegging van de tussen appellant en vakbonden gemaakte afspraken. In artikel 2 van de Voorlopige voorziening is bepaald dat een gewezen defensieambtenaar die de leeftijd van 65 jaar bereikt waardoor zijn uitkering eindigt, tot het bereiken van de voor hem geldende AOW-leeftijd aanspraak heeft op een maandelijkse tegemoetkoming, die gelijk is aan de bruto
AOW-uitkering (inclusief vakantiegeld), die voor hem volgens de AOW in de desbetreffende maand gegolden zou hebben indien daarop aanspraak zou hebben bestaan (tegemoetkoming). In de toelichting op de Voorlopige voorziening is vermeld dat deze regeling een voorlopig karakter heeft, omdat zij op 1 oktober 2015 moet ingaan. De definitieve regeling zal tot stand komen in het kader van een volledig arbeidsvoorwaardenakkoord. Appellant heeft ter zitting meegedeeld dat de definitieve regeling niet zal afwijken van de Voorlopige voorziening.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
In artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wbad is bepaald dat het recht op wachtgeld eindigt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
5.2.
Door met de vakbonden een afspraak te maken over de tegemoetkoming heeft appellant erkend dat de beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd in ieder geval geen stand kan houden zonder enige vervangende voorziening. Terecht heeft de rechtbank dan ook het bestreden besluit vernietigd.
5.3.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank vervolgens niet zelf in de zaak had mogen voorzien. Appellant heeft vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Hoewel evident is dat het door de rechtbank geconstateerde gebrek, het verboden onderscheid naar leeftijd, zou worden hersteld met de beslissing om het wachtgeld van betrokkene te beëindigen bij het bereiken van de
AOW-leeftijd, tenzij de duur van het wachtgeld al eerder verstrijkt, is het aan appellant om het gebrek op een rechtens houdbare wijze te herstellen. Appellant heeft zich in dit verband in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de beëindiging van het wachtgeld op grond van artikel 17 van het Wbad bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, onder gelijktijdige toekenning van de tegemoetkoming en gegeven de mogelijkheid het door het ABP toe te kennen ouderdomspensioen vervroegd te laten ingaan bij het bereiken van die leeftijd, geen verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. De Raad overweegt hierover als volgt.
5.4.
In artikel 1, aanhef en onder b, van de Wgbla is bepaald dat onder direct onderscheid wordt verstaan: indien een persoon op grond van leeftijd op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld. In artikel 3, aanhef en onder e, van de Wgbla is bepaald dat onderscheid verboden is bij de arbeidsvoorwaarden. Tussen partijen is niet in geschil en ook de Raad gaat ervan uit dat het recht op wachtgeld een arbeidsvoorwaarde is als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder e, van de Wgbla. In artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wgbla is bepaald dat het verbod van onderscheid niet geldt indien het objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
5.5.
Met de Wgbla heeft Nederland Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep geïmplementeerd. Dit betekent dat de Wgbla mede in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) over Richtlijn 2000/78/EG moet worden uitgelegd.
5.6.
Onder verwijzing naar onder andere het arrest van het Hof van 26 september 2013,
C-546/11, Dansk Jurist- og Økonomforbund, punt 33, oordeelt de Raad, anders dan appellant, dat sprake is van direct onderscheid op grond van leeftijd door het wachtgeld van ambtenaren bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar te beëindigen, ook al is de duur van het wachtgeld op grond van de artikelen 8 en 9 van het Wbad nog niet verstreken. Daarmee worden immers burgerambtenaren binnen de sector Defensie die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt ongunstig behandeld ten opzichte van burgerambtenaren binnen die sector die de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt.
5.7.
Vastgesteld wordt dat appellant aanvankelijk aan het hanteren van een leeftijdsgrens van 65 jaar voor het ontvangen van wachtgeld (en dus aan het daardoor ontstane leeftijdsonderscheid) als doelstelling ten grondslag heeft gelegd het beschermen van alleen degenen die beschikbaar zijn voor arbeid en onvoldoende inkomensvoorzieningen hebben. Met het CRM en de rechtbank oordeelt de Raad dat dit doel voldoende zwaarwegend is en dat ieder oogmerk van verboden onderscheid ontbreekt. Deze doelstelling is dus legitiem. Appellant heeft in zijn nadere toelichting van 23 december 2015 nog aangevoerd dat aan het laatste deel van deze doelstelling - het hebben van onvoldoende inkomensvoorzieningen - een eerlijke verdeling van de beschikbare gelden ten grondslag ligt. Deze doelstelling is ook legitiem te achten.
5.8.
Als middel om de doelstellingen te bereiken, beëindigt appellant het recht op wachtgeld als de ambtenaar de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, kent appellant vanaf dat moment de ambtenaar de tegemoetkoming toe en kan de ambtenaar gebruikmaken van de mogelijkheid om het door het ABP toe te kennen ouderdomspensioen vervroegd vanaf de leeftijd van
65 jaar in te laten gaan. De Raad dient de vraag te beantwoorden of dit middel passend en noodzakelijk is om de doelstellingen te bereiken.
5.8.1.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof (zie bijvoorbeeld het arrest van 12 oktober 2010, C-45/09, Rosenbladt, punt 41) beschikken de lidstaten en de sociale partners op nationaal niveau over een ruime beoordelingsvrijheid, niet alleen bij de beslissing welke doelstelling van sociaal en werkgelegenheidsbeleid zij specifiek willen nastreven, maar ook bij het bepalen van de maatregelen waarmee deze doelstelling kan worden verwezenlijkt. Het Hof beoordeelt in dit verband of de genomen maatregelen niet onredelijk zijn of - anders gezegd - niet kennelijk ongeschikt zijn om het legitieme doel te bereiken (zie bijvoorbeeld het arrest van 26 februari 2015, C-515/13, Landin, punten 27 en 28, het arrest van 26 september 2013, C-546/11, Dansk Jurist- og Økonomforbund, punten 55 en 58, en het arrest van
12 oktober 2010, C-499/08, Andersen, punt 35). Wat de noodzakelijkheid van het middel betreft dient de rechter te onderzoeken of het middel verder gaat dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de nagestreefde doelstellingen en niet op excessieve wijze inbreuk maakt op de gerechtvaardigde aanspraken van de werknemers, waarbij het middel in zijn eigen regelingscontext dient te worden geplaatst en rekening moet worden gehouden zowel met het nadeel dat daaraan kleeft voor de betrokken personen als met het voordeel daarvan voor de samenleving in het algemeen en voor de individuen waaruit zij bestaat (zie in die zin bijvoorbeeld het arrest van het Hof van 12 oktober 2010, C-45/09, Rosenbladt, punt 73, en het arrest van het Hof van 16 oktober 2007, C-411/05, Palacios de la Villa, punt 73).
5.8.2.
Effect van de regelgeving was aanvankelijk dat het pensioen van de burgerambtenaren binnen de sector Defensie op hun wachtgeld aansloot, zodat hun inkomensvoorziening verzekerd was. Dat is aan te merken als een gerechtvaardigde aanspraak van betrokkene.
5.8.3.
De Raad is van oordeel dat, voor zover al moet worden aangenomen dat het onderhavige middel niet kennelijk ongeschikt is om de door appellant nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken, dit middel in ieder geval een excessieve inbreuk op die gerechtvaardigde aanspraak van betrokkene maakt, en aldus verder gaat dan noodzakelijk is om de nagestreefde doelstellingen te bereiken. Het door appellant gehanteerde middel om de doelstellingen te verwezenlijken, brengt voor betrokkene een groot verlies aan inkomsten mee in verhouding tot zijn wachtgeld. Uit de Voorlopige voorziening en de toelichting daarop volgt namelijk dat deze tegemoetkoming, ter hoogte van de AOW-uitkering (inclusief vakantiegeld), bruto wordt uitgekeerd en dat fiscale consequenties en overige effecten niet worden gecompenseerd. Hierdoor is de tegemoetkoming netto veel lager dan een reguliere AOW-uitkering. Voorts kan appellant betrokkene in redelijkheid niet verplichten om gebruik te maken van de mogelijkheid om het door het ABP toe te kennen ouderdomspensioen vervroegd vanaf de leeftijd van 65 jaar in te laten gaan. Te minder omdat hij vervolgens voor de rest van zijn leven een lager ouderdomspensioen zal moeten aanvaarden dan waarop hij aanspraak zou kunnen maken als hij niet van deze mogelijkheid gebruikmaakt. De Raad ziet zich in zijn oordeel gesteund door de arresten van het Hof van 12 oktober 2010, C-499/08, Andersen, en van 26 september 2013, C-546/11, Dansk Jurist- og Økonomforbund.
5.8.4.
In het arrest Andersen heeft het Hof in de punten 46 en 47 geoordeeld dat het daar aan de orde zijnde middel een excessieve inbreuk op de gerechtvaardigde aanspraken van de werknemers maakt en aldus verder gaat dan ter bereiking van het gestelde doel noodzakelijk is, onder meer omdat dat middel werknemers ertoe kon dwingen een ouderdomspensioen te accepteren dat lager is dan het pensioen waarop zij aanspraak zouden kunnen maken wanneer zij tot op hogere leeftijd blijven werken, hetgeen voor hen een aanzienlijk verlies aan inkomsten op de lange duur meebrengt.
5.8.5.
In het arrest Dansk Jurist- og Økonomforbund heeft het Hof geoordeeld dat het daar aan de orde zijnde middel verder gaat dan ter bereiking van het doel noodzakelijk is. Daartoe heeft het Hof onder meer in de punten 67 en 68 overwogen dat dat middel tot gevolg heeft dat ambtenaren die op de arbeidsmarkt willen blijven, wachtgeld wordt ontzegd op de enkele grond dat zij, met name vanwege hun leeftijd, een ouderdomspensioen zouden kunnen ontvangen. Volgens het Hof kan dat middel deze ambtenaren dus ertoe verplichten een lager ouderdomspensioen te aanvaarden dan dat waarop zij door tot op latere leeftijd te blijven werken aanspraak zouden kunnen maken. Het Hof concludeert mede daarom dat de artikelen 2 en 6, eerste lid, van de Richtlijn 2000/78/EG zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan ambtenaren die de leeftijd hebben bereikt waarop zij een ouderdomspensioen kunnen ontvangen, op die enkele grond niet in aanmerking kunnen komen voor wachtgeld dat bestemd is voor ambtenaren die zijn ontslagen wegens schrapping van hun post.
5.9.
Het vorenstaande betekent dat het uit artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wbad voortvloeiende verschil in behandeling niet op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wgbla wordt gerechtvaardigd.
5.10.
Uit 5.1 tot en met 5.9 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien, en dat appellant een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afwikkeling van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat beroep tegen dit nieuwe besluit slechts kan worden ingesteld bij de Raad.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat appellant een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van
hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat beroep tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD