ECLI:NL:CRVB:2018:2852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
16/328 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van overtolligheidsontslag en wachtgeld voor burgerambtenaar met betrekking tot AOW-hiaat

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om een burgerambtenaar die met ingang van 1 juni 2013 overtolligheidsontslag heeft gekregen van het Ministerie van Defensie. De staatssecretaris heeft aan de betrokkene wachtgeld toegekend op basis van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie. De betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de wachtgelduitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, wat hij als een verboden onderscheid naar leeftijd beschouwt. De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De staatssecretaris heeft vervolgens nieuwe besluiten genomen, maar de betrokkene was van mening dat deze besluiten niet volledig tegemoetkwamen aan zijn bezwaren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de beëindiging van de wachtgelduitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder vervangende voorziening een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. De Raad heeft ook geoordeeld dat de compenserende maatregelen die de staatssecretaris heeft genomen, niet leiden tot een verboden onderscheid naar burgerlijke staat. De Raad heeft de besluiten van de staatssecretaris, genomen op 14 januari 2016 en 28 september 2017, beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep tegen deze besluiten ongegrond is. De Raad heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.002,- en heeft bepaald dat er griffierecht van € 503,- moet worden geheven.

Uitspraak

16.328 AW, 16/1300 AW, 17/6652 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 december 2015, 15/2750 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 20 september 2018
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens de staatssecretaris heeft mr. R. van Arkel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de staatssecretaris op 14 januari 2016 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen. Op 28 september 2017 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen.
Namens betrokkene heeft mr. W.E. Louwerse een verweerschrift ingediend en op het nadere en aangevulde besluit gereageerd.
De staatssecretaris heeft op 8 augustus 2018 een individueel inkomensoverzicht ingezonden. Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is met ingang van 1 juni 2013 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004. Bij besluit van 7 juni 2013 (toekenningsbesluit) heeft de staatssecretaris aan betrokkene aansluitend aan zijn ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Bij besluit van 12 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris, naar aanleiding van het verzoek van betrokkene om de beëindigingsdatum te herzien, het toekenningsbesluit gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit wegens verboden onderscheid naar leeftijd vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3.1.
Bij besluit van 14 januari 2016 heeft de staatssecretaris, met handhaving van de beëindigingsdatum van de wachtgelduitkering, aan betrokkene voor de periode vanaf de beëindiging van de wachtgelduitkering tot hij de AOW‑leeftijd heeft bereikt, in aanvulling op de tegemoetkoming waarop betrokkene recht heeft op grond van de ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW‑leeftijd’, Stcrt. 28 september 2015, nr. 31772 (Voorlopige voorziening), een maandelijkse bruto uitkering toegekend die een netto uitkering oplevert die gelijk is aan de netto AOW‑uitkering, inclusief vakantiegeld (tegemoetkoming AOW‑hiaat).
3.2.
Bij besluit van 28 september 2017 heeft de staatssecretaris het besluit van 14 januari 2016 aangevuld. Daarbij is aan betrokkene voor de periode vanaf de beëindiging van de wachtgelduitkering tot hij de AOW‑leeftijd heeft bereikt een compensatie (bruto) toegekend in verband met het feit dat hij (mogelijk) zijn ouderdomspensioen vervroegd laat ingaan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar (compensatie). Indien in de periode vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar tot aan het bereiken van de AOW‑leeftijd het totaalbedrag van de tegemoetkoming AOW‑hiaat en de compensatie, vermeerderd met het (vervroegd ingegane) ouderdomspensioen, netto minder bedraagt dan 90% van de gerechtvaardigde aanspraak van betrokkene, dan wordt dit bedrag bruto zodanig aangevuld dat deze in ieder geval gelijk is aan 90% van de gerechtvaardigde aanspraak van betrokkene (aanvullende maatregel).
4. Nu met het besluit van 14 januari 2016, aangevuld met het besluit van 28 september 2017, niet geheel aan de bezwaren van betrokkene is tegemoetgekomen, zal de Raad, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die besluiten mede in zijn beoordeling betrekken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
5.1.
De staatssecretaris betwist niet langer dat de beëindiging van de wachtgelduitkering bij het bereiken van de 65‑jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkene een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De besluiten van 14 januari 2016 en 28 september 2017
5.2.
Betrokkene heeft betoogd dat het geheel van compenserende maatregelen, met inbegrip van de aanvullende maatregel tot 90% van de gerechtvaardigde aanspraak, direct en derhalve verboden onderscheid naar burgerlijke staat bij de arbeidsvoorwaarden als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling oplevert. Dit betoog slaagt niet. Hiertoe wordt, kortheidshalve, verwezen naar wat hierover is overwogen in de uitspraak van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:526 (overweging 4.7.5).
5.3.
Voor zover betrokkene zich beroept op verboden onderscheid naar leeftijd, komt de Raad op grond van het overgelegde inkomensoverzicht tot het oordeel dat in het geval van betrokkene geen sprake is van een excessieve inbreuk op zijn gerechtvaardigde aanspraak. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Raad kortheidshalve naar de uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1473. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 14 januari 2016, zoals aangevuld bij besluit van 28 september 2017, ongegrond moet worden verklaard. Weliswaar is dat besluit in zoverre niet draagkrachtig gemotiveerd dat daaruit onvoldoende concreet blijkt wat de financiële gevolgen van de regeling voor betrokkene, uitgaande van ongewijzigde omstandigheden, bij het bereiken van de 65‑jarige leeftijd zijn, maar de Raad ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu de staatssecretaris met het individuele inkomensoverzicht alsnog duidelijkheid heeft verschaft.
5.4.
Het vorenstaande betekent dat het beroep tegen het nadere besluit van 14 januari 2016, nader aangevuld met het besluit van 28 september 2017, ongegrond moet worden verklaard.
6. Aanleiding bestaat de staatssecretaris op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene voor verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.002,- (1 punt voor het verweerschrift, 0,5 punt voor de reactie op het besluit van 14 januari 2016 en 0,5 punt voor de reactie op het besluit van 28 september 2017, € 501,- per punt).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 januari 2016, zoals aangevuld bij besluit van 28 september 2017, ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.002,-;
  • bepaalt dat van de staatssecretaris een griffierecht van € 503,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel

NW