ECLI:NL:CRVB:2018:2847
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep Wajong-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellant had eerder een aanvraag ingediend, die door het Uwv was afgewezen op basis van de conclusie dat hij in staat was om ten minste 75% van het minimumloon te verdienen. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die volgens hem zouden moeten leiden tot een andere beoordeling van zijn aanvraag. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak heroverwogen en vastgesteld dat de geselecteerde functies, ook met de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geschikt zijn voor appellant. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,- aan appellant. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en het Uwv in de proceskosten van appellant veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 20 september 2018.