Uitspraak
4 april 2017, 16/2555 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
12 november 2010 heeft plaatsgevonden. Bij deze training plegen de armen van de deelnemers geforceerd op de rug te worden gedraaid. Betrokkene heeft de opleiding afgerond en is zijn functie gaan uitoefenen.
mr. drs. J.F.G. Wolthuis, arts, en de medisch adviseur van appellant, dr. A.C.L. Grubben, chirurg, een reactie gegeven. Vervolgens heeft Heeg op 21 mei 2015 een definitief rapport uitgebracht. Heeg heeft, kort samengevat, het volgende geconcludeerd. Uit de literatuur is voldoende bekend dat bij personen rond de 50-60 jaar een spontane degeneratieve rotatorcuff ruptuur kan ontstaan. Waar het hier om gaat is of sprake is van een acute rotatorcuff ruptuur. Die treedt eigenlijk alleen op na een aanzienlijk geweldsincident, een evident trauma. Dat is een zeer pijnlijke aangelegenheid, immers, er is een spier die afscheurt. Er ontstaat dan een onmiddellijk verlies van beweeglijkheid en onvermogen om de arm te gebruiken. Volgens Heeg is het niet voorstelbaar dat betrokkene, als sprake was geweest van zo’n acute rotatorcuff ruptuur, de oefensessie nog heeft afgemaakt en heeft doorgewerkt. Conclusie is dat het zeer, zeer waarschijnlijk is dat betrokkene een pre-existentiële rotatorcuff pathologie heeft gehad, en mogelijk al een ruptuur, en dat er geen acute rotatorcuff ruptuur is ontstaan door het incident.