ECLI:NL:CRVB:2018:2779

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
17/5740 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de berekening van het WW-dagloon en arbeidsomvang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de berekening van het WW-dagloon van appellant. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen na een bedrijfsongeval en was later in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Het Uwv had het dagloon vastgesteld op € 73,65, maar na bezwaar werd dit herzien naar € 84,67. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van een arbeidsomvang van 32 uur per week. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn dienstverband voor 40 uur was aangegaan en dat het Uwv niet van deze arbeidsomvang had mogen afwijken. De Raad oordeelde dat appellant geen bewijs had geleverd voor een arbeidsomvang van meer dan 32 uur en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.5740 WW

Datum uitspraak: 12 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
5 juli 2017, 17/391 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Janszen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 1 februari 2013 werkzaamheden verricht in dienst van uitzendbureau [naam B.V.] (werkgeefster). Op de eerste werkdag heeft hij zich ziek gemeld voor dit werk na een bedrijfsongeval. Uit de polisadministratie blijkt dat de werkgeefster drie uren loon heeft uitbetaald. Appellant heeft over de maximale termijn een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen waarvan de hoogte van het dagloon (uiteindelijk) is vastgesteld op € 105,84.
1.2.
Het Uwv heeft appellant per 30 januari 2015 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellant heeft een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.3.
Het Uwv heeft appellant per 30 januari 2015 in aanmerking gebracht voor een WW‑uitkering, gebaseerd op een dagloon van € 73,65. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij besluit van 14 augustus 2015 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij uitspraak van 30 juni 2016 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellant tegen het besluit van 14 augustus 2015 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Partijen hebben in deze uitspraak berust.
1.5.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv appellant en werkgeefster verzocht om gegevens over het overeengekomen loon. Beide partijen hebben meegedeeld niet over deze gegevens te beschikken. Het Uwv heeft het dagloon vervolgens vastgesteld op basis van het feitelijk genoten loon, de opgave van appellant bij de WW‑aanvraag en de omvang van het vorige dienstverband van appellant, waarin hij via een ander uitzendbureau dezelfde werkzaamheden verrichtte bij hetzelfde bedrijf. Het Uwv heeft bij brief van 10 november 2016 aan appellant mededeling gedaan van het voornemen tot het nemen van een besluit. Appellant heeft geen inhoudelijke reactie gegeven op het voornemen.
1.6.
Het Uwv heeft bij besluit van 6 december 2016 (bestreden besluit) opnieuw beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 februari 2015. Het Uwv heeft het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 25 februari 2015 herzien, in die zin dat het dagloon is verhoogd en vastgesteld op € 84,67.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, na te hebben vastgesteld dat partijen uitsluitend nog verdeeld zijn over het antwoord op de vraag van welke arbeidsomvang in de berekening van het dagloon dient te worden uitgegaan, geoordeeld dat het Uwv in het bestreden besluit terecht is uitgegaan van een arbeidsomvang van 32 uur per week. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het aannemelijk is dat appellant ook met de ex‑werkgever een arbeidsomvang van (niet meer dan) 32 uur per week is overeengekomen, omdat appellant op zijn “Aanvraag WW na aanvraag WIA” van 23 februari 2015 heeft vermeld voor gemiddeld 32 uur per week beschikbaar te zijn en hij voorheen gemiddeld 32 uur per week voor een uitzendbureau heeft gewerkt. Dat uit de door appellant in beroep overgelegde stukken volgt dat in het kader van de ZW‑uitkering is overwogen dat hij gemiddeld 40 uur per week kan werken, zegt naar het oordeel van de rechtbank niets over de tussen appellant en de ex‑werkgever overeengekomen arbeidsomvang.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv bij het berekenen van het dagloon mocht afwijken van zijn berekening van het dagloon voor de ZW op basis van een omvang van 40 uur per week en mocht uitgaan van een (vermoedelijke) omvang van 32 uur. Appellant heeft aangevoerd dat het dienstverband was aangegaan voor 40 uur.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is, evenals in beroep, tussen partijen slechts in geding van welke arbeidsomvang in de berekening van het dagloon dient te worden uitgegaan. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het Uwv bij het berekenen van het dagloon niet van een andere arbeidsomvang had mogen uitgaan dan het Uwv heeft gedaan bij het vaststellen van het dagloon voor de ZW.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De rechtbank heeft deze ook in beroep reeds aangevoerde grond op juiste wijze besproken en beoordeeld. Hieraan wordt slechts toegevoegd dat appellant ook in hoger beroep geen enkel aanknopingspunt heeft geboden voor het oordeel dat tussen de werkgever en appellant een arbeidsomvang van meer dan 32 uren is overeengekomen.
4.3.
De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter, en B.M. van Dun en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) O.V. Vries

LO