ECLI:NL:CRVB:2018:2771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
16/6590 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het ZW-dagloon en de toepassing van het Dagloonbesluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.L.A.M. van Os, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van zijn Ziektewet (ZW)-dagloon. Het Uwv had appellant met ingang van 22 december 2015 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering, berekend op een dagloon van € 83,66. Appellant was van mening dat dit dagloon geen juist beeld gaf van zijn gebruikelijke verdiensten en dat het dagloon op basis van zijn inkomsten in de periode van augustus tot november 2013 vastgesteld had moeten worden.

De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv het ZW-dagloon terecht had vastgesteld op het geïndexeerde WW-dagloon, in overeenstemming met het overgangsrecht van artikel 102 van de ZW en het Dagloonbesluit. In hoger beroep heeft de Raad de beroepsgronden van appellant herhaaldelijk verworpen en bevestigd dat de berekeningswijze van het dagloon bindend is vastgelegd in de ZW en het Dagloonbesluit. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6590 ZW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 september 2016, 16/2375 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 september 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 12 december 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), gebaseerd op een dagloon van € 82,96. Dit besluit is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 30 april 2015 en met de uitspraak van heden in de zaak 16/897 WW in rechte vast komen te staan. Appellant heeft zich op 23 september 2015 ziek gemeld. Het Uwv heeft hem bij besluit van 10 december 2015 met ingang van 22 december 2015 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), berekend naar een dagloon van € 83,66. Bij beslissing op bezwaar van 5 april 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 december 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het overgangsrecht van artikel 102 van de ZW van toepassing is en daarmee ook het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen van 22 mei 2013 (Dagloonbesluit), zoals dat luidde voor 1 juli 2015. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het ZW‑dagloon overeenkomstig artikel 7 van het Dagloonbesluit terecht vastgesteld op het (geïndexeerde) WW‑dagloon.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant volstaan met verwijzing naar de in bezwaar aangevoerde gronden. Volgens appellant geeft het dagloon van € 83,66 geen juist beeld van zijn gebruikelijke verdiensten en had het dagloon bepaald moeten worden op basis van de inkomsten die hij genoot in de periode van augustus 2013 tot november 2013.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van wat hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant gemotiveerd verworpen. Met de overwegingen van de rechtbank wordt ingestemd. Voor zover appellant een andere wijze van berekening van het dagloon voorstaat wordt opgemerkt dat de berekeningswijze bindend is vastgelegd in de ZW en het Dagloonbesluit.
4.3.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) O.V. Vries

OS