ECLI:NL:CRVB:2018:2770

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
16/897 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het WW-dagloon in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die in dienst was bij [naam B.V.], had zich op 12 november 2013 ziek gemeld en zijn dienstverband was geëindigd op 1 december 2013. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant met ingang van 2 december 2013 in aanmerking gebracht voor een Ziektewet (ZW) uitkering, maar deze werd beëindigd op 12 december 2014. Appellant diende vervolgens een aanvraag in voor een WW-uitkering, die door het Uwv werd vastgesteld op een dagloon van € 82,96. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat zijn dagloon te laag was vastgesteld in vergelijking met het ZW-dagloon van € 169,24.

De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv voldoende had toegelicht hoe het WW-dagloon was berekend en dat de oorspronkelijke berekening van het ZW-dagloon niet correct was geweest. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de beroepsgronden van appellant niet nieuw waren en dat de rechtbank de argumenten terecht had verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de berekeningswijze van het dagloon bindend was vastgelegd in de WW en het Dagloonbesluit.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16.897 WW

Datum uitspraak: 12 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 december 2015, 15/3835 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 1 mei 2004 in dienst getreden van [naam B.V.]
Op 12 november 2013 heeft hij zich ziek gemeld. Het dienstverband is geëindigd op 1 december 2013. Het Uwv heeft appellant met ingang van 2 december 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), berekend naar een dagloon van € 169,24. Van 1 maart 2014 tot 31 mei 2014 heeft appellant wederom gewerkt voor [naam B.V.] Het Uwv heeft de inkomsten van appellant gekort op diens ZW-uitkering. Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant beëindigd met ingang van 12 december 2014. Appellant heeft op 2 december 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 17 december 2014 heeft het Uwv appellant met ingang van
12 december 2014 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, gebaseerd op een dagloon van € 82,96. Bij beslissing op bezwaar van 30 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 december 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende en adequaat heeft toegelicht hoe het WW-dagloon is berekend. De rechtbank heeft het Uwv ook gevolgd in zijn toelichting, dat de oorspronkelijke berekening van het ZW-dagloon op
€ 169,24 niet juist is geweest, omdat destijds, ten gevolge van een onjuiste opgave van de werkgever van het jaar waarin appellant ziek was geworden, van een onjuiste referteperiode is uitgegaan.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn dagloon te laag is vastgesteld en dat niet begrijpelijk is waarom dit veel lager is dan het ZW-dagloon van € 169,24. Volgens appellant geeft het dagloon van € 82,96 geen juist beeld van zijn gebruikelijke verdiensten en had het dagloon bepaald moeten worden op basis van de inkomsten die hij genoot in de periode van augustus 2013 tot november 2013.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een overzicht van de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak, waarbij wordt aangetekend dat artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen van 22 mei 2013 (Dagloonbesluit) ook ziet op het WW-dagloon.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van wat hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant gemotiveerd verworpen. Met de overwegingen van de rechtbank wordt ingestemd. Voor zover appellant een andere wijze van berekening van het dagloon voorstaat wordt opgemerkt dat de berekeningswijze bindend is vastgelegd in de WW en het Dagloonbesluit.
4.3.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) O.V. Vries

OS