Uitspraak
16.897 WW
M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
€ 169,24 niet juist is geweest, omdat destijds, ten gevolge van een onjuiste opgave van de werkgever van het jaar waarin appellant ziek was geworden, van een onjuiste referteperiode is uitgegaan.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die in dienst was bij [naam B.V.], had zich op 12 november 2013 ziek gemeld en zijn dienstverband was geëindigd op 1 december 2013. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant met ingang van 2 december 2013 in aanmerking gebracht voor een Ziektewet (ZW) uitkering, maar deze werd beëindigd op 12 december 2014. Appellant diende vervolgens een aanvraag in voor een WW-uitkering, die door het Uwv werd vastgesteld op een dagloon van € 82,96. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat zijn dagloon te laag was vastgesteld in vergelijking met het ZW-dagloon van € 169,24.
De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv voldoende had toegelicht hoe het WW-dagloon was berekend en dat de oorspronkelijke berekening van het ZW-dagloon niet correct was geweest. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de beroepsgronden van appellant niet nieuw waren en dat de rechtbank de argumenten terecht had verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de berekeningswijze van het dagloon bindend was vastgelegd in de WW en het Dagloonbesluit.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak.