ECLI:NL:CRVB:2018:2737
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens op geld waardeerbare werkzaamheden in pizzeria
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 14 september 2007 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 29 juni 2016 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een anonieme melding dat appellanten werkzaamheden verrichtten in een pizzeria die op naam van hun zoon stond. Na onderzoek door de gemeente werd vastgesteld dat appellanten op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtten, maar dit niet hadden gemeld, wat leidde tot de conclusie dat zij de inlichtingenverplichting hadden geschonden.
De Raad oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de kosten van bijstand heeft teruggevorderd, omdat niet kon worden vastgesteld of appellanten recht hadden op bijstand. De Raad benadrukt dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, op het bijstandverlenend orgaan rust, maar dat appellanten in dit geval niet hebben aangetoond dat zij recht hadden op aanvullende bijstand. De stelling van appellanten dat zij ernstige gezondheidsklachten hadden, werd niet onderbouwd en speelde geen rol in de beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af.