ECLI:NL:CRVB:2018:2701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
30 augustus 2018
Zaaknummer
16/83 WWB-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand in het kader van een huisbezoek

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2018, gaat het om de toepassing van de Participatiewet (PW) en de Wet werk en bijstand (WWB) in het kader van een huisbezoek. De appellanten, [Appellant 1] en [Appellant 2], hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Vught, die hen verplichtte om medewerking te verlenen aan een huisbezoek. De rechtbank Oost-Brabant had eerder in deze zaak geoordeeld dat de WWB van toepassing was, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank dit niet juist heeft verwoord, hoewel de toepassing van de wet correct was.

De Raad stelt vast dat er redelijke twijfel bestond over de woonplaats van de appellanten op het opgegeven adres. Deze twijfel was gebaseerd op verschillende omstandigheden, waaronder een verklaring van de appellanten dat hun woning onbewoond was, lage water- en energiekosten, en het feit dat de afvalcontainer weinig was geleegd. De appellanten hebben tijdens een gesprek op 18 december 2014 geen toestemming gegeven voor het huisbezoek, wat de Raad als een belangrijke factor beschouwt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de beroepsgronden van de appellanten niet slagen. De Raad wijst erop dat de culturele achtergrond en de gezondheidssituatie van de appellanten geen zwaarwegend belang vormen dat de medewerking aan het huisbezoek in de weg staat. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

16.83 WWB-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 december 2015, 15/1882 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] en [Appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Vught (college)
Datum uitspraak: 21 augustus 2018
Zitting hebben: M. Schoneveld, als voorzitter en J.J.A. Kooijman en M. ter Brugge, als leden
Griffier: F. Demiroğlu
Appellanten hebben zich niet laten vertegenwoordigen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Galen en B. Bergamin.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet (PW) in deze zaak de PW van toepassing is en dat de Wet werk en bijstand (WWB) in
materieel opzicht het toetsingskader is. Zoals appellanten terecht aan de orde stellen
[zie beroepsgrond c] is deze overweging niet 100% duidelijk. Op grond van artikel 78z, vierde lid, van de PW is in deze zaak de WWB van toepassing. De rechtbank heeft in haar verdere overwegingen uitsluitend bepalingen van de WWB genoemd. Er is daarom geen aanleiding op die grond de aangevallen uitspraak te vernietigen.
Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat er geen redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek op 18 december 2014 slaagt deze beroepsgrond niet. De Raad wijst op de omstandigheid dat appellanten hun woning zelf onbewoond hebben laten verklaren, de gegevens over het lage waterverbruik, de lage kosten voor gas en elektra en het feit dat de afvalcontainer weinig is geleegd. Op grond hiervan kon redelijkerwijs worden betwijfeld of appellanten wel woonden op het bij het college opgegeven adres. Die twijfel heeft appellant tijdens het met hem gevoerde gesprek op 18 december 2014 niet weggenomen.
Appellant heeft geen toestemming gegeven voor het afleggen van het huisbezoek op
18 december 2014. Dat blijkt duidelijk uit het verslag van het gesprek van 18 december 2014. Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat een zwaarwegend belang eraan in de weg stond om medewerking te verlenen aan een onmiddellijk af te leggen huisbezoek, slaagt ook deze beroepsgrond niet. Wat appellanten hebben betoogd over de culturele achtergrond van appellanten, de gezondheidssituatie van appellante en de opstelling van een van de medewerkers van het college tijdens het gesprek op 18 december 2014 biedt geen aanknopingspunt om een dergelijke zwaarwegend belang aan te nemen.
Ook wat appellanten overigens hebben aangevoerd leidt er niet toe dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) F. Demiroglu (getekend) M. Schoneveld
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep