ECLI:NL:CRVB:2018:2695
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de opgelegde boete wegens niet-gemelde werkzaamheden en de verwijtbaarheid van de appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 29 september 2005 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), heeft een boete opgelegd gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam wegens het niet melden van inkomsten uit werkzaamheden bij twee werkgevers in december 2014 en januari 2015. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de genoemde periode werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft genoten, maar deze niet tijdig heeft gemeld aan het college. De Raad oordeelt dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat er sprake is van normale verwijtbaarheid, mede gezien het feit dat appellante eerder al een boete had ontvangen. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de late ontvangst van salarisspecificaties, niet overtuigend geacht om te concluderen dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid.
De Raad bevestigt de beslissing van het college om de boete op te leggen en oordeelt dat de hoogte van de boete evenredig is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.