ECLI:NL:CRVB:2018:2691
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op basis van kasstortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellante ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en er ontstond een geschil over de rechtmatigheid van deze bijstand na een onderzoek naar kasstortingen op haar bankrekening. De handhavingsspecialist van de gemeente Amsterdam ontdekte dat er in de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 augustus 2016 in totaal € 14.335,- aan stortingen op de rekening van appellante waren gedaan, waarover zij geen melding had gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam besloot de bijstand van appellante te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de besluiten van het college niet-ontvankelijk en ongegrond. In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de stortingen op de bankrekening van appellante als inkomsten moesten worden aangemerkt en dat appellante niet had aangetoond dat deze bedragen niet tot haar middelen behoorden. De Raad concludeerde dat appellante onvoldoende procesbelang had bij een oordeel over de niet-ontvankelijkheid van haar beroep tegen het eerste besluit, omdat de herziening van de bijstand al was bereikt met het tweede besluit. De Raad verklaarde het hoger beroep tegen de eerste uitspraak niet-ontvankelijk en bevestigde de uitspraken van de rechtbank over de herziening en terugvordering van de bijstand.