Op 29 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, geboren in 1960 te Marokko, die in het verleden in Nederland heeft gewerkt. Appellant heeft in 1993 zich ziek gemeld bij het Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan (GUO), de rechtsvoorganger van het Uwv, maar vertrok zonder toestemming naar Marokko in 1994. Het Uwv heeft appellant meerdere keren opgeroepen voor een verzekeringsarts, maar hij heeft hier niet op gereageerd. In 1995 heeft het Uwv laten weten dat zijn ziekmelding niet verder in behandeling wordt genomen. Appellant heeft sindsdien meerdere aanvragen gedaan voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar deze zijn door het Uwv afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die herziening van eerdere besluiten rechtvaardigden.
De rechtbank Amsterdam heeft op 4 november 2016 het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep heeft aangevochten. Tijdens de zitting op 18 juli 2018 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen. De Raad heeft overwogen dat de brief van appellant van 22 maart 2016 niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit en dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening van de eerdere besluiten. De medische stukken die appellant heeft overgelegd, bieden geen aanleiding om te concluderen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier.