ECLI:NL:CRVB:2018:2683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
16/7570 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van herhaalde aanvragen om arbeidsongeschiktheidsuitkering en de afwijzing daarvan door het Uwv

Op 29 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, geboren in 1960 te Marokko, die in het verleden in Nederland heeft gewerkt. Appellant heeft in 1993 zich ziek gemeld bij het Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan (GUO), de rechtsvoorganger van het Uwv, maar vertrok zonder toestemming naar Marokko in 1994. Het Uwv heeft appellant meerdere keren opgeroepen voor een verzekeringsarts, maar hij heeft hier niet op gereageerd. In 1995 heeft het Uwv laten weten dat zijn ziekmelding niet verder in behandeling wordt genomen. Appellant heeft sindsdien meerdere aanvragen gedaan voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar deze zijn door het Uwv afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die herziening van eerdere besluiten rechtvaardigden.

De rechtbank Amsterdam heeft op 4 november 2016 het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep heeft aangevochten. Tijdens de zitting op 18 juli 2018 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen. De Raad heeft overwogen dat de brief van appellant van 22 maart 2016 niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit en dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening van de eerdere besluiten. De medische stukken die appellant heeft overgelegd, bieden geen aanleiding om te concluderen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier.

Uitspraak

16.7570 ZW

Datum uitspraak: 29 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 november 2016, 16/4803 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1960 te Marokko, heeft in het verleden in Nederland gewerkt. Vaststaat dat appellant zich op 1 november 1993 heeft ziek gemeld bij het Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan (GUO), rechtsvoorganger van het Uwv, dat hij zonder toestemming van het Uwv op 2 maart 1994 (definitief) naar Marokko is vertrokken en nadien geen werkzaamheden in Nederland meer heeft verricht. Appellant is vervolgens meerdere malen opgeroepen om op het spreekuur van een verzekeringsarts in Nederland te verschijnen. Omdat appellant niet op de oproepen heeft gereageerd, heeft het Uwv bij brief van
3 oktober 1995 aan appellant laten weten dat zijn ziekmelding niet verder in behandeling wordt genomen, omdat hij zich voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid eerst moet melden bij een verzekeringsarts van het Uwv.
1.2.
Appellant heeft zich vervolgens vervoegd bij de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS). De CNSS heeft daarop regelmatig aan het Uwv rapporten toegestuurd. Bij brief van 5 maart 1998 heeft het Uwv aan de CNSS te kennen gegeven dat de door appellant geclaimde arbeidsongeschiktheid met ingang van 2 maart 1994 geheel buiten aanmerking wordt gelaten. Appellant heeft in 2000 en 2001 gevraagd naar de stand van zaken en het Uwv verzocht om zijn arbeidsongeschiktheid te beoordelen. Bij brief van 28 november 2001 heeft het Uwv aan appellant een afschrift van voornoemde brief van 5 maart 1998 verstrekt.
1.3.
Bij brief van 24 april 2006 heeft appellant bezwaar gemaakt bij het Uwv wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag. Bij beslissing op bezwaar van 2 augustus 2006 is het bezwaar van appellant, door het Uwv opgevat te zijn gericht tegen de brief van
3 oktober 1995, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de bezwaartermijn. Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 22 maart 2007, 06/2798 heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 2 augustus 2006 vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van 3 oktober 1995 niet opgevat worden als een afwijzende beslissing en voorts niet gezien worden als een besluit tot buiten behandelingstelling als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent volgens de rechtbank dat op de aanvraag van appellant door het Uwv geen inhoudelijke beoordeling van het recht op een uitkering ingevolge de Ziektewet heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant nagelaten om binnen een redelijke termijn bezwaar te maken tegen het niet tijdig nemen van een besluit, zodat het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Bij uitspraak van 31 oktober 2007, 07/2640 heeft de Raad het hiertegen ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. Het verzet hiertegen heeft de Raad bij uitspraak van 11 april 2008 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 november 2008, 08/3378 heeft de Raad het hiertegen ingediende verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht.
1.4.
Nadien heeft appellant meerdere aanvragen ingediend om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, dan wel het Uwv verzocht om zijn arbeidsongeschiktheid (opnieuw) te beoordelen. Het Uwv heeft de aanvragen/brieven van appellant opgevat als verzoeken op grond van artikel 4:6 van de Awb en deze verzoeken bij diverse besluiten afgewezen.
1.5.
Bij uitspraak van 7 oktober 2014, 14/1113 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen een beslissing op bezwaar van 23 januari 2014 ongegrond verklaard en daarbij geoordeeld dat appellant reeds meerdere aanvragen heeft gedaan en er sprake is van een verzoek om herziening van de eerdere besluiten van het Uwv, die allen betrekking hebben op de ziekmelding van appellant per 1 november 1993. Bij een dergelijk verzoek moeten nieuwe feiten en omstandigheden worden vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank was er geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die hadden moeten leiden tot herziening van de eerdere besluiten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv appellant niet alsnog hoeft te onderzoeken, omdat het gaat om een ziekmelding van meer dan twintig jaar geleden, waarbij appellant het onderzoek onmogelijk heeft gemaakt door naar Marokko te vertrekken. Bij uitspraak van 13 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:760) heeft de Raad het hiertegen ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht en het niet tijdig indienen van de beroepsgronden. Het verzet hiertegen heeft de Raad bij mondelinge uitspraak van 23 september 2015 eveneens niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van de verzetsgronden.
1.6.
Bij brief van 22 maart 2016 heeft appellant het Uwv wederom verzocht om een nieuw besluit te nemen omdat hij ziek en volledig arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 12 april 2016 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 15 juni 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Samengevat is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die moeten leiden tot herziening van de eerdere besluiten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij ziek is en dat het Uwv ten onrechte geen besluit heeft genomen over zijn arbeidsongeschiktheid. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant medische stukken overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv heeft de brief van appellant van 22 maart 2016 terecht opgevat als een verzoek op grond van artikel 4:6 van de Awb. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtszoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al
eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De brief van appellant van 22 maart 2016 kan niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit. Het standpunt van het Uwv dat appellant aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, is juist. Dit kan de afwijzing van het verzoek om terug te komen van de eerdere besluiten in beginsel dragen.
4.5.
Ter beoordeling ligt dan nog voor of wat appellant heeft aangevoerd, aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. In dit verband wordt het volgende overwogen. In de door appellant in hoger beroep overgelegde medische verklaringen uit 2003, 2011 en 2014 wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Ook anderszins heeft appellant geen argumenten naar voren gebracht om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
5. Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. Trox

KS