ECLI:NL:CRVB:2018:2671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
15/8237 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en maatmanwisseling na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vraag of er sprake is geweest van een maatmanwisseling voor een werknemer die zich ziek meldde als dakdekker. De rechtbank had geoordeeld dat de maatman per 4 april 2012 was gewijzigd naar inpakker, wat het Uwv betwistte. De Raad oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de wachttijd van 104 weken, die op 13 december 2011 begon, ook na 4 april 2012 doorliep. De Raad stelt vast dat de werknemer gedurende deze periode ongeschikt is gebleven voor zijn werk als dakdekker. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de werkgeefster wordt ongegrond verklaard. Het Uwv had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering vastgesteld, maar de Raad oordeelt dat dit onterecht was. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de werkgeefster en verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

15.8237 WIA, 18/2010 WIA, 18/2960 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
18 november 2015, 14/3657 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V. 1] te [vestigingsplaats] (werkgeefster)
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens werkgeefster heeft mr. M.H. Feiken, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben antwoord gegeven op vragen van de Raad. Het Uwv heeft een gewijzigde beslissing op bezwaar van 29 maart 2018 toegezonden. Werkgeefster heeft kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met deze gewijzigde beslissing op bezwaar en alsnog incidenteel hoger beroep ingesteld.
[naam werknemer] (werknemer) heeft meegedeeld niet als partij aan het geding te willen deelnemen. Hij heeft wel toestemming verleend om zijn medische gegevens aan werkgeefster te sturen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Namens het Uwv is W.R. Bos verschenen. Werkgeefster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Feiken en
drs. E. Khoe, arts.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werknemer is in dienst geweest van werkgeefster op basis van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding. Hij is per 13 januari 2011 uitgezonden als dakdekker tegen een bruto uurloon van € 8,64. Op 13 december 2011 heeft hij zich ziek gemeld.
1.2.
Werkgeefster is eigenrisicodrager voor onder meer de Ziektewet (ZW) en heeft voor de verzuimbegeleiding [naam B.V. 2] ([naam B.V. 2]) ingeschakeld. Werknemer is in het kader van die verzuimbegeleiding door uitzendbureau [naam B.V. 3] als inpakker tegen een bruto uurloon van € 13,95 uitgezonden op basis van een tijdelijke uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding, voor de periode van 4 april 2012 tot en met 6 mei 2012. [naam B.V. 2] heeft werknemer op 4 mei 2012 per 4 april 2012 hersteld gemeld bij het Uwv.
1.3.
Werknemer is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Naar aanleiding van een ziekmelding per 6 augustus 2012 heeft werknemer het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft werknemer per
6 augustus 2012 wel in staat geacht zijn werk als inpakker te verrichten, maar niet zijn werk als dakdekker.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 14 januari 2014 vastgesteld dat werknemer vanaf
10 december 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Aan dit besluit ligt ten grondslag dat werknemer gedurende 104 weken ongeschikt is gebleven tot het verrichten van het maatgevende werk als dakdekker, voor gemiddeld 18,5 uur per werk. Het bezwaar van werkgeefster tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 8 juli 2014, zoals aangepast bij brief van 10 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat de maatman van werknemer de dakdekker is. Volgens de rechtbank is de maatman met ingang van 4 april 2012 gewijzigd in inpakker en heeft het Uwv ten onrechte vastgesteld dat werknemer met ingang van 10 december 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het beroep van werkgeefster is gegrond verklaard, bestreden besluit 1 is vernietigd en het Uwv is opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van werkgeefster te nemen met inachtneming van wat de rechtbank heeft overwogen. Verder zijn bepalingen over vergoeding van het griffierecht en de proceskosten opgenomen.
3.1.
Het Uwv kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en stelt zich op het standpunt dat de rechtbank heeft miskend dat de vastgestelde datum van het intreden van arbeidsongeschiktheid bepalend is voor de vaststelling van de maatman. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt volgens het Uwv dat de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling door het Uwv vereist op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard. Een hersteldmelding door een werkgever betekent niet automatisch dat de wachttijd niet is vervuld. Dit geldt temeer in deze zaak, waar bij de hersteldmelding geen rekening meer is gehouden met het fysiek zware werk waarvoor werknemer was uitgevallen.
3.2.
Werkgeefster heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens werkgeefster is de rechtbank terecht uitgegaan van een maatstaf-/maatmanwisseling en de functie van inpakker als maatman, onder meer omdat werknemer dit werk meer dan vier weken heeft verricht en een hersteldverklaring heeft plaatsgevonden.
3.3.
Met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 29 maart 2018 heeft het Uwv het bezwaar van werkgeefster tegen het besluit van 14 januari 2014 alsnog deels gegrond verklaard. Het Uwv heeft het standpunt gehandhaafd dat werknemer doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven voor zijn werk als dakdekker en dus de wachttijd heeft volgemaakt. Verder heeft het Uwv onderkend dat bij de beoordeling van de WIA-aanspraken van werknemer is uitgegaan van een onjuist maatmanloon en dat uit een vergelijking van de theoretische verdiencapaciteit met het juiste maatmanloon blijkt dat per 10 december 2013 geen sprake was van een verlies aan verdienvermogen. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat ten onrechte is vastgesteld dat werknemer met ingang van 10 december 2013 recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering. De WIA-uitkering van werknemer is onder toepassing van artikel 117 van de Wet WIA met ingang van 11 mei 2018 ingetrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat per 4 april 2012, tijdens de wachttijd naar aanleiding van de ziekmelding van appellant uit zijn werk als dakdekker op 13 december 2011, sprake is geweest van een maatmanwisseling. De maatman – de soortgelijke gezonde persoon met soortgelijke opleiding en ervaring – is een begrip dat in de Wet WIA pas van belang is als de wachttijd van 104 weken na de uitval is vervuld en betreft, behoudens hier zich niet voordoende uitzonderingen, de functie waaruit de betrokkene is uitgevallen. Het maatmaninkomen wordt dan afgezet tegen de resterende verdiencapaciteit en daaruit volgt het percentage arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dat betekent dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen en gelet op wat ter zitting van de Raad is besproken, staat nu nog ter beantwoording de vraag of de wachttijd die is aangevangen op 13 december 2011 per 4 april 2012 is geëindigd.
4.2.
Artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat een wachttijd van 104 weken geldt voordat de verzekerde aanspraak kan maken op uitkering. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat perioden van arbeidsongeschiktheid worden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Zoals eerder overwogen in de uitspraak van de Raad van
26 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3938) volgt dat de beantwoording van de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling vereist op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere hersteldverklaringen, die hebben plaatsgevonden tijdens de wachttijd, betrokken (kunnen) worden.
4.3.
Vaststaat dat 13 december 2011 de eerste dag is waarop werknemer wegens ziekte niet heeft gewerkt als dakdekker. De voorgeschreven wachttijd wordt vervuld als werknemer, te rekenen vanaf 13 december 2011, gedurende 104 weken ongeschikt is geweest voor het verrichten van het werk als dakdekker. De omstandigheden dat werknemer vanaf 4 april 2012 gedurende meer dan vier weken werkzaam is geweest als inpakker en dat [naam B.V. 2] daarin aanleiding heeft gevonden om werknemer met terugwerkende kracht vanaf 4 april 2012 hersteld te melden bij het Uwv zeggen niets over de ongeschiktheid van werknemer voor zijn werk als dakdekker. Desgevraagd heeft werkgeefster meegedeeld dat de hersteldmelding alleen heeft plaatsgevonden, omdat werknemer meer dan vier weken als inpakker heeft gewerkt. Een medisch onderzoek, gericht op de (on)geschiktheid voor het werk als dakdekker, heeft niet plaatsgevonden. In dit geval is er nog minder reden om enige betekenis aan die hersteldmelding toe te kennen, omdat geen medisch onderzoek ten grondslag ligt aan die hersteldmelding, de hersteldmelding met terugwerkende kracht heeft plaatsgevonden, werknemer niet is meegedeeld dat hij hersteld is verklaard en een besluit dat geen recht meer bestaat op ziekengeld aan werknemer niet is verstrekt.
4.4.
Het standpunt van werkgeefster dat het gaan werken als inpakker heeft geleid tot een andere “maatstaf arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de ZW wordt onderschreven, met de kanttekening dat dit slechts geldt als sprake is van een ziekmelding voor het werk als inpakker na 4 april 2012 en zolang werknemer na de beëindiging van zijn werk als inpakker geen ander werk is gaan verrichten. Werkgeefster heeft ook terecht opgemerkt dat een ziekmelding na een werkhervatting – in welke arbeid dan ook – die tenminste vier weken heeft geduurd, tot een nieuw ziektegeval leidt, met een nieuwe eerste arbeidsongeschiktheidsdag en de aanvang van een nieuwe wachttijd. Dat kan echter samengaan, zoals in dit geval, met het doorlopen van de wachttijd voor een eerder ontstane ongeschiktheid, zeker in de situatie dat werkhervatting heeft plaatsgevonden in minder belastend werk. Onder verwijzing naar 4.1 is, anders dan werkgeefster meent, de “maatstaf arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de ZW niet op een lijn te stellen met de maatgevende arbeid die van belang is in de Wet WIA.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat de op
13 december 2011 aangevangen wachttijd ook na 4 april 2012 doorliep. Het beroep van werkgeefster tegen het bestreden besluit slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De gewijzigde beslissing op bezwaar van 29 maart 2018 is niet genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. De vernietiging van de aangevallen uitspraak brengt daarom niet met zich mee dat het besluit van 29 maart 2018 ook moet worden vernietigd. Bij dit besluit van 29 maart 2018 heeft het Uwv bepaald dat de betaalde uitkering niet zal worden verhaald op werkgeefster. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het Uwv toegezegd dat de verstrekte WIA-uitkering volledig zal worden ontkoppeld. Werkgeefster kan dan een herzieningsverzoek indienen bij de Belastingdienst en teruggave vragen van de reeds betaalde premies. Onder deze omstandigheden heeft werkgeefster onvoldoende belang bij beoordeling van het besluit van 29 maart 2018. Dit besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in de beoordeling betrokken.
6. Werkgeefster heeft het incidenteel hoger beroep niet tijdig ingediend, namelijk niet binnen de op grond van artikel 8:110, tweede lid, van de Awb geldende termijn van zes weken nadat de Raad de gronden van het hoger beroep aan werkgeefster heeft verzonden. Het incidenteel hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
7. Nu het Uwv in hoger beroep alsnog het standpunt heeft ingenomen dat ten onrechte is vastgesteld dat werknemer met ingang van 10 december 2013 recht heeft op een
WIA-uitkering, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van werkgeefster in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 2.017,89 in beroep en op € 1.252,50 in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2014 ongegrond;
  • bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het in beroep betaalde griffierecht van € 328,- vergoedt;
  • veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van werkgeefster tot een bedrag van € 3.270,39;
  • verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en B.M. van Dun en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) W.M. Swinkels
SSa