ECLI:NL:CRVB:2018:2666
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatig verkregen bewijs in studiefinancieringszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de studiefinanciering van betrokkene, die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was herzien op basis van een onderzoek naar haar woonsituatie. De rechtbank had geoordeeld dat de bevindingen van het onderzoek onrechtmatig waren verkregen en als bewijs niet mochten worden gebruikt. De minister had betrokkene studiefinanciering toegekend op basis van de Wet studiefinanciering 2000, maar na het onderzoek werd betrokkene als thuiswonende studerende aangemerkt, wat leidde tot een terugvordering van € 3.651,48.
De minister ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij hij aanvoerde dat de bevindingen in het rapport van de controleurs niet van de onbevoegde, maar van de bevoegde controleur waren. Hij overhandigde aanvullende reisgegevens van betrokkene, waaruit zou blijken dat zij niet op haar brp-adres woonde. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bevindingen van het onderzoek onrechtmatig waren verkregen. De reisgegevens alleen waren niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat betrokkene niet op haar brp-adres woonde.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de minister in de proceskosten van betrokkene, die werden begroot op € 1.002,-. De uitspraak benadrukt het belang van rechtmatige bewijsvoering in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor de minister om voldoende bewijs te leveren voor zijn standpunt.