Uitspraak
17.2814 WW-T
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de betalingsverplichtingen van de werkgeefster van appellant, die failliet was verklaard. Appellant, die in dienst was als projectontwikkelaar/manager, had verzocht om overname van de betalingsverplichtingen door het Uwv op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) wegens betalingsonmacht. Het Uwv had dit verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar had de aanspraak op tantièmes niet erkend, omdat deze afhankelijk zou zijn van het bedrijfsresultaat. Appellant was van mening dat hij recht had op een tantième ter hoogte van een maandsalaris, ongeacht de prestaties van de werkgeefster.
De Raad heeft overwogen dat appellant jaarlijks recht had op een tantième ter hoogte van een maandsalaris, en dat het feit dat de werkgeefster dit niet had betaald niet betekende dat appellant afstand had gedaan van zijn recht. De Raad oordeelde dat de tantième door het Uwv naar rato moest worden overgenomen. Het Uwv werd opgedragen om binnen zes weken de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, aangezien de Raad onvoldoende financiële gegevens had om de berekening van de aanspraak op de tantième te verrichten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten en de rechten van werknemers bij faillissement van hun werkgever.