In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de verlenging van een no-riskpolis voor een werknemer, waarbij de beoordeling van de gezondheidsrisico's centraal staat. De Raad heeft in een tussenuitspraak eerder geconstateerd dat er gebreken waren in de beoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot het risico op ernstige gezondheidsklachten van de werknemer. De verzekeringsarts heeft in een nieuw rapport inzichtelijk gemaakt dat er geen sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten, en dat de gezondheid van de werknemer redelijk goed is ingesteld. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om de no-riskpolis per 13 december 2014 te verlengen, omdat er geen aanknopingspunten zijn om het standpunt van het Uwv te weerleggen. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 2.254,50, en moet het Uwv het griffierecht vergoeden.