ECLI:NL:CRVB:2018:2520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
16/6459 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum exploitatie hennepkwekerij en bewijsvoering bijstandintrekking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de intrekking van hun bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer aan de orde is. De appellanten ontvingen bijstand op basis van de Participatiewet, maar na een politie-inval op 9 september 2015, waarbij een hennepkwekerij werd aangetroffen, heeft het college besloten de bijstand in te trekken. De fraudespecialist van Stedin Netbeheer B.V. concludeerde dat de hennepkwekerij al op 21 januari 2015 was gestart, wat leidde tot de terugvordering van bijstandsuitkeringen over een periode van meer dan negen maanden.

De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de rapportage van de fraudespecialist voldoende bewijs bood voor de conclusie dat de kwekerij eerder was gestart dan door appellanten werd gesteld. Appellanten voerden in hoger beroep aan dat de kwekerij pas in mei 2015 in gebruik was genomen en dat het college niet aan zijn bewijslast had voldaan. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de ingangsdatum van de hennepkwekerij op 21 januari 2015 is vastgesteld. De Raad oordeelde dat de rapportage van de fraudespecialist zorgvuldig was en dat de argumenten van appellanten niet voldoende waren om aan de conclusie van de fraudespecialist te twijfelen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 24 juli 2018.

Uitspraak

16.6459 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 september 2016, 16/1771 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Datum uitspraak: 24 juli 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.D.A. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. P.C. van Aller.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Op 9 september 2015 heeft in de woning van appellanten een
politie-inval plaatsgevonden, waarbij op de zolder een hennepkwekerij van 60 planten is aangetroffen en ontmanteld. Een brigadier van politie heeft hiervan proces-verbaal opgemaakt. Een fraudespecialist van Stedin Netbeheer B.V. (fraudespecialist) heeft op die dag een onderzoek ingesteld in de woning van appellanten. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapportage diefstal energie van 11 september 2015. Daaruit blijkt onder meer dat de fraudespecialist aan de hand van sporenonderzoek heeft vastgesteld dat in de periode van 21 januari 2015 tot en met 9 september 2015 drie volledige hennepoogsten van 70 dagen en een deel van een hennepoogst van 21 dagen hebben plaatsgevonden. Op 9 september 2015 heeft een sociaal rechercheur van de gemeente Zoetermeer een huisbezoek bij appellanten afgelegd en op 2 oktober 2015 hebben appellanten tegenover twee sociaal rechercheurs een verklaring afgelegd.
1.2.
Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft het college de bijstand vanaf 9 september 2015 ingetrokken.
1.3.
Bij besluit van 13 oktober 2015 heeft het college de bijstand per 21 januari 2015 ingetrokken en over de periode van 21 januari 2015 tot en met 31 augustus 2015 de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 9.292,35 van appellanten teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 28 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 6 oktober 2015 niet-ontvankelijk verklaard en het besluit van 13 oktober 2015 na bezwaar gehandhaafd. Het college heeft onder verwijzing naar de rapportage diefstal energie aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten vanaf 21 januari 2015 de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden omdat zij geen opgave hebben gedaan van het kweken van hennep en daaruit voortvloeiende inkomsten. Hierdoor kan het college het recht op bijstand niet vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onder 1.1 genoemde rapportage diefstal energie van de fraudespecialist een toereikende grondslag biedt voor het standpunt van het college dat de exploitatie van de kwekerij op 21 januari 2015 is aangevangen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de schatting van de fraudespecialist op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat die schatting is gebaseerd op de door de fraudespecialist waargenomen mate van stof op de assimilatielampen, de mate van vervuiling van het filtermateriaal van het koolstoffilter, de aangetroffen afvalbladeren, het aanwezig zijn van een kalklaag op de bloempotten en het waterreservoir, de aanwezigheid van oude wortelpakketten in de bloempotten en de inbranding van de lampen.
3. Appellanten hebben zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het college de ingangsdatum van de exploitatie van de hennepkwekerij van appellanten terecht heeft vastgesteld op 21 januari 2015.
4.2.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de hennepkwekerij pas vanaf begin mei 2015 in bedrijf is geweest. Ter ondersteuning hiervan hebben zij een verklaring van
[naam] overgelegd van 15 december 2015, waarin deze verklaart dat hij op 30 april 2015 en op 2 mei 2015 in de woning van appellanten aanwezig is geweest om de wasmachine en wasdroger van de zolder naar de schuur te brengen en daar weer aan te sluiten, alsmede dat hij toen op zolder geen hennepplantage heeft gezien, alleen een open ruimte waar kleding en wasgoed op de planken lag. Verder hebben appellanten, onder verwijzing naar de uitspraken van 15 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD7459, en van 21 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2346, aangevoerd dat het college niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan door zich te baseren op de rapportage diefstal energie. Ten slotte hebben appellanten erop gewezen dat het Openbaar Ministerie in de tenlastelegging bij dagvaarding van appellant voor de zitting van de politierechter op 11 november 2016 wegens overtreding van de Opiumwet en diefstal van energie uitgaat van de periode van 9 maart 2015 tot en met 8 september 2015.
4.3.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog het volgende toe. Anders dan in de gevallen waarop de door appellanten genoemde uitspraken zien, is de conclusie van de fraudespecialist over de aanvang van de hennepkwekerij in de rapportage diefstal energie, zorgvuldig gemotiveerd en gebaseerd op een gedegen onderzoek ter plaatse en zijn ervaring. Dat wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor twijfel aan de conclusie van de fraudespecialist. Gelet op de door appellanten niet betwiste vaststelling dat de aangetroffen hennepplanten 21 dagen oud waren, bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van appellanten dat slechts eenmaal is geoogst, dan wel dat de kwekerij pas vanaf begin mei 2015 in werking is geweest. Aan de onder 4.3 genoemde verklaring van H kan niet de betekenis worden toegekend die appellanten daaraan wensen toe te kennen omdat deze verklaring pas later is opgemaakt en geen ondersteuning vindt in de overige beschikbare gegevens. De door appellanten overgelegde tenlastelegging leidt niet tot een ander oordeel. Niet bekend is op basis van welke overwegingen het Openbaar Ministerie de tenlastelegging ten aanzien van appellant heeft beperkt tot de periode van 9 maart 2015 tot en met 8 september 2015. Wat daarvan zij, noch daarmee en noch met de daarop gevolgde veroordeling voor het telen van hennep in die periode, is een strafrechtelijk oordeel gegeven over de periode van 21 januari 2015 tot en met 8 maart 2015.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en M. Hillen en M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2018.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) L.V. van Donk

RH