In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer ongegrond verklaard. Appellant had in zijn woning een hennepkwekerij, die op 29 augustus 2012 door de regiopolitie Kennemerland was aangetroffen. Het college had op basis van deze bevindingen besloten om de bijstand van appellant over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellant betwistte de intrekking van de bijstand en stelde dat hij geen hennepkwekerij had geëxploiteerd in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 30 april 2012. De Raad oordeelt dat het college zijn besluit niet voldoende heeft onderbouwd en dat de intrekking van de bijstand over deze periode niet standhoudt. De Raad vernietigt het besluit van het college voor deze periode en herroept het eerdere besluit. De Raad oordeelt verder dat het college nog wel de hoogte van de terugvordering moet vaststellen voor de periode van 1 mei 2012 tot en met 31 augustus 2012. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellant.