[Naam appellant] (hierna: appellant) en [naam appellante] (hierna: appellante), beiden wonende te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 november 2006, 06/1638 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 juli 2008
Namens appellanten heeft mr. S.C. Scherpenhuysen, advocaat te Harderwijk, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. R.A. Scherpenhuysen, advocaat te Harderwijk, zich als gemachtigde van appellanten gemeld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Scherpenhuysen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door [S.] en [v.d. K.], werkzaam bij de gemeente Nunspeet.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen vanaf 1 december 2002 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Op 4 oktober 2005 is door de politie op het perceel [adres] te [woonplaats] een inval gedaan. Daar is in een schuur een hennepkwekerij aangetroffen, bestaande uit 200 planten en voorts onder meer 12 assimilatielampen van elk 600 Watt, 2 ventilatoren, 2 afzuigers, 1 koolstoffilter en 15 schakelklokken. Bij de inval is gebleken dat de voor de kwekerij benodigde stroom illegaal werd afgetapt. In het kader van het onderzoek heeft appellant verklaringen afgelegd.
1.3. Nadat het College de betaling van de bijstand met ingang van 1 oktober 2005 had geblokkeerd, heeft het College bij besluit van 9 januari 2006 de bijstand van appellanten over de periode van 1 februari 2005 tot en met 4 oktober 2005 ingetrokken. Het College heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand over de genoemde periode niet is vast te stellen. Bij dit besluit is tevens ingaande 1 oktober 2005 een maatregel opgelegd bestaande uit een verlaging van de bijstand met 20% voor de duur van vijf maanden op de grond dat appellanten hun inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen.
1.4. Bij besluit van 23 januari 2006 heeft het College de over de periode van 1 februari 2005 tot en met 31 oktober 2005 gemaakte kosten bijstand tot een bedrag van € 11.227,16 van appellanten teruggevorderd.
1.5. Appellanten hebben tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 juni 2006 heeft het College, voor zover hier van belang, de bezwaren tegen de intrekking, de terugvordering en de opgelegde maatregel ongegrond verklaard met dien verstande dat ter zake van de terugvordering de datum 31 oktober 2005 is gewijzigd in 4 oktober 2005, welke laatste datum in het primaire besluit van 23 januari 2006 als een kennelijke verschrijving moet worden beschouwd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 6 juni 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Vaststaat dat op 4 oktober 2005 in een schuur achter het perceel [adres] te [woonplaats], alwaar de schoonmoeder van appellant woonachtig is, een hennepkwekerij is aangetroffen. Gelet op de omvang van de kwekerij en de daar aangetroffen apparatuur is de Raad van oordeel dat sprake was van een professionele kwekerij.
3.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant, en niet zijn schoonmoeder, degene was die de hennepkwekerij exploiteerde. De Raad verwijst in dit verband naar de overwegingen van de rechtbank waarmee de Raad zich geheel kan verenigen. Hetgeen op dit punt in hoger beroep naar voren is gebracht, komt overeen met wat in beroep bij de rechtbank is aangevoerd en leidt niet tot een ander oordeel. De Raad merkt nog op dat ook indien zou worden uitgegaan van de stelling van appellant dat de kwekerij eigendom was van zijn schoonmoeder, uit zijn verklaringen blijkt dat hij in ieder geval bij de voorbereiding, de opzet en de exploitatie van de kwekerij betrokken is geweest.
3.3. Het exploiteren van een hennepkwekerij is een gegeven dat onmiskenbaar van belang is voor de vaststelling van het recht op bijstand. Vaststaat ook dat appellant zijn betrokkenheid bij deze kwekerij niet aan het College heeft gemeld. Appellanten hebben daarom de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden.
3.4. Appellanten stellen zich voorts op het standpunt dat er geen enkele grond bestaat voor de stelling van het College dat de kwekerij reeds op 1 februari 2005 in bedrijf was.
3.5. De Raad stelt voorop dat bij een belastend besluit als het onderhavige de bewijslast op het College rust voor zover is gesteld dat appellant zich vanaf 1 februari 2005 met hennepteelt heeft bezig gehouden en vanaf die datum de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
3.6. Uit de gedingstukken, zoals nader toegelicht ter zitting, blijkt dat het College bij de vaststelling van de startdatum van de activiteiten zich heeft gebaseerd op een rapport van het energiebedrijf Nuon van 5 oktober 2005, het ambtelijk verslag Wederrechtelijk verkregen voordeel van 10 oktober 2005 alsmede op het feit dat in 2004 sprake was een hoog stroomverbruik. Ten slotte heeft het College belang gehecht aan de op 22 juni 2005 ingekomen anonieme tip die inhield dat er een hennepkwekerij werd geëxploiteerd in de schuren die bij appellant in gebruik waren. De Raad stelt vast dat uit deze gegevens niet kan worden afgeleid dat de kwekerij reeds op 1 februari 2005 in bedrijf was. Met name het rapport van Nuon geeft niet aan op welke feiten en omstandigheden de opvatting van de betreffende rapporteur is gebaseerd dat naast de op 4 oktober 2005 aangetroffen kweek, van ongeveer vijf weken oud, twee keer eerder een oogst heeft plaatsgevonden. Ter zitting van de Raad is meegedeeld dat uit naderhand mondeling verkregen informatie van Nuon is vernomen waarop de conclusie van de rapporteur dat sprake is van twee eerdere oogsten is gebaseerd. Aangezien deze informatie niet controleerbaar is, zal de Raad hieraan voorbij gaan.
3.7. Naar het oordeel van de Raad staat op grond van de voorhanden gegevens dan ook onvoldoende vast dat de start van de kwekerij, dan wel de hierop gerichte voorbereiding, daadwerkelijk reeds op 1 februari 2005 heeft plaatsgevonden. Uit de gedingstukken kan wel worden afgeleid dat appellant in april 2005 is begonnen met het treffen van voorbereidingen voor de start van de kwekerij. De Raad verwijst hiervoor naar een door appellant in hoger beroep overgelegde verklaring van [naam getuige] waarin is vermeld dat appellant in april 2005 is begonnen met de bouw van de schuur waarin de hennepkwekerij op 4 oktober 2005 is aangetroffen. Appellant heeft een en ander ter zitting van de Raad desgevraagd ook bevestigd.
3.8. Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat het besluit van 6 juni 2006 voor zover dit ziet op de intrekking van de bijstand van appellanten over de periode van 1 februari 2005 tot 1 april 2005 niet berust op een deugdelijke motivering. Daarmee komt tevens de grondslag te ontvallen aan de terugvordering van de over die periode gemaakte kosten van bijstand.
3.9. Met betrekking tot de door het College opgelegde maatregel overweegt de Raad ten slotte het volgende. Appellanten hebben de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van betrokkenheid van appellant bij het exploiteren van een hennepkwekerij. Nu de Raad niet is gebleken dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt en evenmin sprake is van dringende redenen, was het College gehouden tot het verlagen van de bijstand, een en ander ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB en de Verordening afstemming WWB van de gemeente Nunspeet. Het College heeft de verlaging laten ingaan op 1 oktober 2005. Nu appellanten op die datum geen recht op bijstand hebben, kan van een verlaging van de bijstand per die datum echter geen sprake zijn. Het besluit tot het opleggen van de verlaging per 1 oktober 2005 kan om die reden dan ook geen standhouden.
3.10. De rechtbank heeft een en ander niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 6 juni 2006 voor zover dat ziet op de intrekking over de periode van 1 februari 2005 tot 1 april 2005 vernietigen. Voor zover dat besluit ziet op de terugvordering zal dat geheel worden vernietigd omdat een terugvorderingsbesluit als één geheel wordt beschouwd nu dit uitmondt in één - daarin te vermelden - bedrag aan teruggevorderde bijstand. Voorts zal het besluit van 6 juni 2006 worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de daarin gehandhaafde verlaging van de bijstand met ingang van 1 oktober 2005. Ten slotte zal het College worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De Raad ziet aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op
€ 644,-- in beroep en op eveneens € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 6 juni 2006 voor zover dat ziet op:
a) de intrekking van de bijstand over de periode van 1 februari 2005 tot 1 april 2005;
b) de terugvordering;
c) de per 1 oktober 2005 opgelegde verlaging van de bijstand;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van in totaal € 1.288,--, te betalen door de gemeente Nunspeet aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Nunspeet aan appellanten het betaalde griffierecht van in totaal € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.M. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2008.