ECLI:NL:CRVB:2018:2518

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
16/7746 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de AIO-aanvulling door toepassing van de kostendelersnorm

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de AIO-aanvulling van appellante, die een gedeeltelijk ouderdomspensioen ontving op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellante, geboren in 1930, ontving naast haar AOW een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft op 3 juni 2015 besloten om de AIO-aanvulling van appellante per 1 juli 2015 te beëindigen, omdat zij samenwoont met meerdere volwassen personen, waardoor de kostendelersnorm van toepassing is. De Svb heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De rechtbank Rotterdam heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de toepassing van de kostendelersnorm leidt tot verboden discriminatie, omdat zij met een onvolledig AOW-pensioen en AIO-aanvulling anders wordt behandeld dan personen met een volledig AOW-pensioen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze beroepsgrond verworpen en geoordeeld dat er geen sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat de PW en de AOW verschillende doelstellingen hebben.

De Raad heeft verder overwogen dat de wetgever met de kostendelersnorm rekening heeft willen houden met de voordelen van het delen van kosten in een huishouden. Appellante heeft geen bijzondere omstandigheden aangetoond die een afwijking van de kostendelersnorm rechtvaardigen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.7746 PW

Datum uitspraak: 24 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2016, 15/7863 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018. Namens appellante is verschenen mr. Manspeaker. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1930, ontving een gedeeltelijk ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op het AOW-pensioen is een korting toegepast in verband met niet verzekerde jaren. In aanvulling op haar AOW-pensioen ontving appellante bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen
(AIO-aanvulling), laatstelijk ingevolgde de Participatiewet (PW). Appellante woont samen met haar zoon, dochter, haar schoonzoon en haar kleinkind in dezelfde woning.
1.2.
Bij besluit van 3 juni 2015 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 1 juli 2015 beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 3 november 2015 (het bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van appellante tegen het besluit van 3 juni 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante een vijfpersoonshuishouden voert en dat
de kostendelersnorm op haar van toepassing is. Omdat het AOW-pensioen van appellante hoger is dan het voor haar geldende normbedrag, ontvangt zij vanaf 1 juli 2015 geen
AIO-aanvulling meer.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de PW in de plaats gekomen van de Wet werk en bijstand en is met artikel 22a van de PW voor de verlening van bijstand, waaronder de
AIO-aanvulling, de zogeheten kostendelersnorm ingevoerd. In deze zaak is van toepassing
de tekst van deze bepaling zoals die luidde tot 1 januari 2016.
4.1.1.
Volgens het eerste lid van artikel 22a van de PW is, indien de belanghebbende met één of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
((40% + A × 30%) / A) × B. Hierbij staat A voor het totaal aantal meerderjarige personen
dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en B voor de rekennorm als bedoeld in het tweede lid.
4.1.2.
Voor personen zoals appellante, die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, is de rekennorm gelijk aan de in artikel 22, aanhef en onder b, van de PW opgenomen gehuwdennorm voor pensioengerechtigden.
4.1.3.
Aan de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 22a van de PW
(Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 3 t/m 8) ontleent de Raad, zoals eerder overwogen (uitspraak van 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3879), dat de wetgever met de introductie van de kostendelersnorm heeft beoogd dat bij de vaststelling van de toepasselijke bijstandsnorm direct rekening wordt gehouden met de voordelen van het kunnen delen van de kosten met één of meer personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij heeft de wetgever rekening willen houden met de schaalvoordelen, die groter zijn naarmate er meer kostendelende medebewoners zijn.
4.1.4.
Bij toepassing van de kostendelersnorm speelt, zoals de Raad in de onder 4.1.3 vermelde uitspraak van 1 november 2016 eveneens heeft overwogen, de aard van het inkomen van elk van de kostendelende medebewoners geen rol. Evenmin is relevant de vraag of die medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten. Voorts is in de wetsgeschiedenis nadrukkelijk overwogen dat de voordelen waarmee de kostendelersnorm rekening houdt, los staan van de redenen waarom men de woning deelt (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 19, blz. 15-16).
4.2.1
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van verboden discriminatie. Appellante heeft in hoger beroep haar in beroep ingenomen standpunt herhaald dat personen met een onvolledig AOW-pensioen en een
AIO-aanvulling, zoals zijzelf, door de toepassing van de kostendelersnorm op de
AIO-aanvulling niet hetzelfde worden behandeld als personen die een volledig
AOW-pensioen ontvangen en voor wie de kostendelersnorm niet van toepassing is.
4.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Raad eerder, bijvoorbeeld in de uitspraak van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:329119 en de uitspraak van 16 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:231, heeft overwogen, kan in het geval van de PW en de AOW niet gesproken worden van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat sprake is van wetten met verschillende doelstellingen. Daarbij is van belang geacht dat de PW een voorziening is en de AOW een volksverzekering en dat de wetgever in dit fundamenteel verschillende karakter van beide wetten grond heeft gezien het AOW-pensioen buiten de toepassing van de kostendelersnorm te laten en de bijstand op grond van de PW, waaronder de AIO-aanvulling, niet. Dat, zoals appellante heeft aangevoerd, beide wetten een bestaansminimum garanderen betekent nog niet dat er binnen het toepasselijke wetssysteem geen verschillen kunnen bestaan. Appellante heeft er in dit kader nog op gewezen dat de groep personen die is aangewezen op een AIO-aanvulling grotendeels bestaat uit personen met een ander land van herkomst dan Nederland, waardoor de toepassing van de kostendelersnorm op een AIO-aanvulling met name personen met een ander land van herkomst dan Nederland treft. Zoals de Raad eveneens in de hiervoor bedoelde uitspraak van 26 september 2017 heeft overwogen, is dit het gevolg van de opbouwsystematiek die de AOW als volksverzekering kent. De vraag of daardoor sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid naar land van herkomst, wat daar ook van zij, staat daarom in het kader van
de PW niet ter beoordeling.
4.3.
Appellante heeft verwezen naar, zo begrijpt de Raad, het onderzoek van Regioplan uit 2015 over de gevolgen van de kostendelersnorm in Amsterdam. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan, zoals zij heeft aangevoerd, de Svb de aan haar verleende bijstand met toepassing van
artikel 18, eerste lid, van de PW had moeten afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van appellante en de bijstand dus had moeten verhogen. Appellante heeft geen verband gelegd tussen het onderzoek van Regioplan uit 2015 en haar eigen situatie.
4.4.
Appellante heeft nog naar voren gebracht dat de toepassing van de kostendelersnorm in haar situatie tot een onredelijke uitkomst leidt. De PW biedt geen grondslag voor afwijking van de kostendelersnorm op de grond dat toepassing ervan leidt tot een onredelijke uitkomst of een onbillijkheid van overwegende aard. Bovendien heeft de wetgever, zoals blijkt
uit 4.1.4, nadrukkelijk overwogen dat de voordelen van het kunnen delen van de kosten met woningdelers los staan van de redenen waarom de woning wordt gedeeld.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing
is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2018.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) F. Demiroğlu

LO